Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/226

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

218

St. Pietersberg. Ik had de heele klasse wel mee kunnen krijgen. Uit de sollicitanten werden de ijverigste wandelaars, die tegelijk de hoogste punten voor natuurlijke historie hadden, uitgekozen en ik kreeg een geleide van twee jongens, die alle boschjes en paadjes kenden.

Nu was er geen nood meer; al kenden ze mijn desiderata niet te best, die ook daar op hun eigenlijke groeiplaats nog zeldzaam schenen te zijn, het waren pientere jongens, die gauw den slag beet kregen. Ze hielden zooveel van botaniseeren, dat ze herhaaldelijk het geheimzinnige gevoel kregen, hetzelfde dat de meeste natuurvrienden hebben: "Daar in dit boschje, ginds op die helling, hier in deze donkere kloof staat iets bijzonders!" Dat kwam bijna altijd uit; en toch onderscheidde zich, oppervlakkig beschouwd, de plek niet van andere dergelijke.

's Avonds tegen zevenen, toen ons een hevig onweer overviel, hadden we al van drie gewenschte soorten mooie exemplaren in de bus, die den dag, en als 't moest, de reis goed maakten. Den volgenden morgen vroeg stonden nog een paar jongelui, die van de pret gehoord hadden bij ons hôtel, om te vragen of ze mee mochten naar den berg; zij wisten er mooie plekjes, net zoo goed als hun bevoorrechte kameraden. 'k Nam de diensten van alle vier aan, zoodat we nu met ons zessen waren; maar voor de tweede maal ging ik liever niet in dezelfde streek plukken, om de groeiplaatsen niet noemenswaard te benadeelen. Daarom stelde ik voor, ons geluk te beproeven op de boschhellingen van het Geuldal. Daar waren de jongelui niet zoo goed bekend; maar ik was er 's zomers vaker geweest; en bovendien, daar liggen de plekjes, die wat beloven niet zoo ver uiteen als bij Maastricht.

Dien eersten Pinksterdag daar doorgebracht zal ik niet licht