Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/42

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

36

gevaarlijk is of niet, en of hij weg moet vliegen en de buren waarschuwen. De fietser is ook verwonderd; hij wist niet dat er in zijn eigen land zulke mooie groote vogels zoo maar vrij rondvlogen; hij houdt zich doodstil en de gaai chèèèt hem in 't gezicht, dat hij een gemeene valsche mensch is, dat hij zich niet moet verbeelden, hem den gaai te bedotten met stil-liggen. Gaai merkt dat er geen geweer is, wel een fiets, en nu wordt hij brutaal, schreeuwt, scheldt als een musch, bluft tegen zijn wijfje, dat hij niet bang is, сhèè, en dat hij best vlak-bij durft komen, ja als 't moet, wel over dat mensch heen durft vliegen naar die spar aan den overkant. Daar! Heb je 't gezien? Sta jij nu eens op, gooi nou met een dennenkegel of een steentje, dat is immers alles wat een mensch zonder geweer doen kan.

Een paar eekhoorns, ook al twee die zich gevonden hebben, en drie roodborstjes, één mannetje overcompleet, komen op 't geschreeuw af; ze moeten er het hunne van hebben.

Als er ruzie is tusschen uilen en musschen, gaaien of wie ook, moeten er altijd roodborstjes en eekhoorntjes bij zijn; die groeien van ruzie; hoe harder hoe liever, jongens; maar je moet niet aan mijn lijf komen.

De vogeltjes met de groote oogen in 't roestroode snuitje en ons roode boschaapje met zijn nog veel grooter en veel mooier oogen, schelden samen den gaai voor opschepper; hij gaat er met een smadelijk geschater dadelijk van door. Een eekhoorn gooit een half gevilden sparappel omlaag en springt de gaai na. De roodborstjes blijven in de buurt van den mensch, die, met het achterhoofd in de handen en de klep van de pet over de oogen, achterover ligt te turen; eigenlijk komen ze om de fiets, die zoo glimt, eens van nabij te bekijken.