Pagina:HeimansEli1906MetKijkerEnBus.djvu/75

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

69

Amerikaansche, wollige pluisjes; 't is of er stof is ingewaaid, dat daar vast bleef kleven. Maar dat is niet zoo, die pluishoeken zijn haartjes, die daar in de nerfhoeken gegroeid zijn. Ze staan naar elkaar toe gebogen, zoodat ze een prieeltje, een huisje vormen. Dat huis is heel dikwijls bewoond en wel door een klein wit spinachtig diertje, een mijtje. Dit beestje nu verlaat vooral 's avonds zijn kluisje en wandelt van de onderzijde naar den bovenkant, om daar de sporen van de schimmels af te lezen, waarvan het waarschijnlijk leven moet.

Deze mytenhuisjes, domatien of acarodomatiën geheeten, kunt ge ook bij andere planten terug vinden, bij olmen, hulst en bramen b.v. soms heel duidelijk. Lundström heeft ze gevonden op een honderdtal houtgewassen, meest uitheemsche evenwel. 't Mooist lijken ze me bij de linden; ik heb wel eens tien van deze mijtjes, Tydeum foliorum is de wetenschappelijke naam, te gelijk over het blad zien bewegen. Met een sterke loep kun je dan net even de pootjes tellen.

Een uiterst moeilijk vraagstuk voor onze geleerden was het uit te vorschen, hoe die mijtjes op de bladeren komen; als men namelijk goed gezuiverde zaden laat ontkiemen in gesteriliseerde aarde, of planten op water laat groeien en met gedistilleerd water begiet, bovendien alle voorzorgen neemt om den mijten den toegang te beletten, dan ontstaan toch al op de jonge bladen der linde-kiemplant mijtenhuisjes en tot ieders verbazing zijn ze spoedig bewoond ook. Met bewonderenswaardige scherpzinnigheid werden deze proeven genomen; de Zweed Lundström zelf had de voldoening in de lindenzaden, of van binnen tegen den vruchtwand, de mijten of de eieren te ontdekken. Bij onze gewone Europeesche linde zitten ze altijd op dezelfde plek van het bekende groene