Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/111

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

111

droomen. Daar steken in de voorzomer de prachtige incarnaat-orchideeën hun dichte bloemtrossen omhoog; daar prijkt in den nazomer de onvergelijkelijk mooie roomkleurige Parnassia met zijn weergalooze bloemen, en daar vindt de beminnaar van onze flora nog heel wat andere mooie zeldzame bloemen, tallooze trossen van standelkruiden, met bloemen, die al heel aardig op tropische orchideeën gaan lijken.

Zoo is het nog in de beste pannen van den Hoek tot Egmond toe, maar hier bij Callantsoog kwam er nog iets bij kijken, zoo onverwacht en onverhoopt, dat ik, die meende onze duinen te kennen, er even versteld van stond.

Op een van de lage toppen geklommen, zagen wij in de verte water glinsteren: een lang en smal meer, 't Zwanewater. Dat hadden we verwacht; we dwaalden om de uiterste duinenrij heen, maar nu stonden we voor een vlakte, die we eerder in Utrecht of Zuid-Holland hadden gezocht dan hier tusschen de duinheuvels. Een vlak veld, van een paar honderd bunder, leek 't‚ is één groote, wijde biezenzee met plassen en eilandjes, geel van bloeiende lisschen; een breede vrij drooge grasweg loopt er omheen en langs de boorden van dien weg glimt overal het water tusschen de galigaanhalmen door; heele poelen staan er vol met de groote, wit met roode bloemtrossen van een van onze mooiste moerasplanten, de waterklaver, waarvan de bloemblaadjes dicht bezet zijn met lange krullende, omhooggerichte, zijdeachtige franjedraden, en waarvan het groen op een reusachtig klaverblad lijkt; en overal gluurt tusschen wit en groen door het bloedroode of bruinroode oog van de waterbeziebloemen, die er later als droge purperen aardbeien uitzien.

Dat is wat het oog van den plantenvriend bekoort, maar het oor krijgt andere kost. Nauwlijks waren wij uit de duinen