Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/169

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

169

blik wel het doek van een gesloten draaimolen. Dit komt doordat de bladeren en bladergroepen zoo aan de twijgen staan, dat het bovenste een afdak vormt boven het daaronder geplaatste, terwijl dit laatste iets verder naar buiten uitsteekt.

Schuilt ge tijdens den bui onder zoo'n boom, dan blijft ge dientengevolge droog, terwijl een cylindermantel van water om u heenstort; en duidelijk ziet ge hoe dadelijk op den zandbodem zich een cirkel vormt, een kringvormige goot, zoo wijd van middellijn als de boomkroon zelf. En wat nu weer heel doelmatig is: juist op de plek, waar die ringgoot het afstroomende water opneemt, liggen onder de aarde de fijne einden van de wortels geborgen, en die voeren het afgestroomde water heel netjes weer omhoog. Zoo komt het regenwater toch omhoog en verfrischt en verkwikt de groene kroon langs een omweg; het dringt niet direct in de bladeren door, zooals men oppervlakkig zou meenen. Die omweg is op zichzelf al weer doelmatig, want het water moet ten eerste alle deelen van den boom drenken; niet alleen de bladeren; en bovendien het moet wat oplossen uit den bodem; van schoon water alleen kan zelfs een plant niet leven. Wie nu in 't vervolg met deze kennis toegerust zijn kamerplanten alleen op de aarde zou willen begieten, zou... verkeerd doen. Denk maar om 't kamerstof dat door 't begieten meteen wordt afgespoeld; dat stof zal wel niet al de huidmondjes, dus ook de ademopeningen verstoppen, want die liggen haast altijd aan de onderzijde; maar een stoflaagje beneemt veel licht, daarvan krijgen onze kamerplanten toch al te weinig, en dat hebben ze, zooals u weet, "broodnoodig".