87
aquarium houden, en wat ons naar de diergaarde trekt, dat is de behoefte aan omgang met de natuur, die wij moeten missen om den broode; en wij menschen voelen dat gemis heel sterk. Sterker dan de gekooide vogeltjes het gemis hunner boomen en bloemen? Kijk dat durf ik niet zeggen. Wij weten niets met zekerheid over het weten en gevoelen der dieren. Wie zal zeggen of een roodborsje, dat het goed heeft in zijn ruime kooi, zoo nu en dan eens de kamer of 't lokaal rondvliegt, dat nu in den winter volop goed eten, drinken en badwater krijgt, dat zoo mak en lief wordt, zich nog iets herinnert van zijn vroeger vrije leven in het bosch?
Daar kan men naar raden of gissen, meer niet. Ik ook, en ik gis, dat het beestje er na korten tijd absoluut geen weet van heeft, dat het, zoolang het geen bosch weerziet, ook geen herinnering er aan heeft en geen bewust verlangen voelt, om in de takken rond te springen, liever dan op de stokjes in de volière. Als het mogelijk is een mees of een roodborst thuis zoo te verzorgen, dat zij volmaakt gezond blijven—en dat kan met opoffering van tijd en van veel geld voor insectenvoer en voederzouten—dan zullen de diertjes na eenige weken zich schikken in hun lot; niet met de droeve gelatenheid van den mensch in zijn cel, zijn kolenmijn of zijn pothuis, maar met de zorgelooze vroolijkheid der vergetelheid en onwetendheid. Ze zijn dan zoo dartel en lustig en brutaal als een vogeltje maar zijn kan, daarvan ben ik op grond van ervaring in deze stellig overtuigd. Dieren zijn geen menschen. U moet eens opletten, hoe lang 't duurt eer een vogeltje dat een paar weken in de kooi heeft gezeten, merkt dat het deurtje openstaat; en, als hij eindelijk op den drempel zit, eer hij begrijpt, dat hij er zoo maar uit kan wippen. Vele herkennen al gauw hun eigenlijk