Pagina:Het Koninkrijk Deel 01 Voorspel (1969).djvu/12

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
 

HOOFDSTUK I

Paleis Noordeinde


Op vrijdag 7 juli 1939 was het acht dagen geleden dat Nederland in een kabinetscrisis was gestort. Colijn had het ontslag van zijn vierde ministerie aangeboden. Jarenlang had hem, dominerende figuur in de binnenlandse politiek, als ideaal voor ogen gestaan dat de rijksbegroting in evenwicht zou zijn; voor 1941 achtte hij dat mogelijk; in 1940 moest een eerste stap in die richting gezet worden: het eindcijfer van de begroting waarover de ministers in voorafgaande besprekingen in beginsel overeenstemming bereikt hadden, moest alsnog met f 37 miljoen verlaagd worden, voor de werkloosheidszorg - het land telde op dat moment meer dan een kwart miljoen werklozen f 15 miljoen minder uitgetrokken. Voorziende dat de oplossing van een kabinetscrisis 'ongekend moeilijk' zou zijn, had Colijn, zo schreef hij de Koningin, zijn 'financiële consciëntie tot het uiterste uitgerekt'.[1] Die elastische tour de force had hem niet gebaat: Romme, de katholieke minister van sociale zaken, had geweigerd, de annulering van zijn plannen, strekkende speciaal tot het opvangen van de jeugdwerkloosheid, te aanvaarden en de drie andere ministers die in het kabinet de Rooms-Katholieke Staatspartij, sterkste partij des lands, vertegenwoordigden - Goseling, Steenberghe, Welter - hadden zich met hun ambtgenoot solidair verklaard, Welter min of meer weerstrevend. Op 24 juni had hij de Koningin in haar buitenverblijf bij Scheveningen, 'De Ruygenhoek', opgezocht en haar het denkbeeld voorgelegd, dat zij met een beroep op eendracht het kabinet zou redden. De Koningin had geweigerd. 'De heren moeten het zelf maar uitvechten', had zij gezegd.[2] Welnu - het gevecht was geleverd: de breuk was een feit geworden. Op 29 juni hadden de ministers hun portefeuilles ter beschikking gesteld. Daags daarna had Colijn opdracht gekregen, een nieuw kabinet te vormen.

Vasthoudend aan zijn bezuinigingsplannen, had de anti-revolutionaire leider gepoogd, dat nieuwe kabinet op breder basis tot stand te brengen.

  1. Brief, 29 juni 1939, van H. Colijn aan Koningin Wilhelmina (Kabinet der Koningin, archief).
  2. Ch. J. I. M. Welter, 7 nov. 1955. Met deze beknopte vermelding bedoelen wij de aantekeningen omtrent het gesprek dat wij op genoemde datum met oud-minister Welter voerden. Gegevens aan gesprekken ontleend, zullen steeds op deze wijze verantwoord worden.
1