Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/69

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

COLIJNS TWEEDE WEIGERING

Daarbij komt, dat ik van mijn kant rekening heb te houden met persoonlijke overwegingen (bv. van Dijk die mij altijd trouw steunde).[1]

Van ons hebt ge geen oppositie te verwachten, ga dus zitten aan Algemene Zaken en neem een ander voor Financiën zoals ik u bij de overgave reeds aanraadde.'[2]

De Geer had, voor hij zijn tweede aanbod aan Colijn deed, uitsluitend overleg gepleegd met zijn partijgenoot van Boeyen (minister van binnenlandse zaken) en met de enige anti-revolutionair in het kabinet, Gerbrandy (justitie); zij hadden hem beiden doen weten, geen bezwaar te hebben tegen de stap die hij wilde ondernemen.[3] Daarentegen zei Albarda (een van de twee sociaal-democraten die van het kabinet deel uitmaakten), zodra hij van de Geers aanbod vernam, dat hij niet bereid was, onder Colijn aan te blijven.[4] Precies wanneer hij die uitspraak deed, weten wij niet. De ministerraad als zodanig werd door de Geer niet ingelicht, laat staan geraadpleegd.[5]

Wat de portefeuille van financiën betrof, volgde de Geer Colijns advies. Wel legde hij een hem door tussenpersonen overgebrachte mededeling van mr. Oud dat deze bij nader inzien toch bereid was, het burgemeesterschap van Rotterdam te ruilen voor het ministerschap aan de Kneuterdijk, naast zich neer,[6] maar hij bood Financiën aan een ander aan: het anti-revolutionaire Tweede-Kamerlid W. Wagenaar, oud-hoofdambtenaar van de Generale Thesaurie. Deze pleegde ruggespraak met zijn partijgenoten en weigerde.[7] In de samenstelling van het kabinet kwam dus geen wijziging en het voorzitterschap bleef bij de Geer berusten, wiens 'vurig streven' zou zijn, zo schreef hij later,

'onze neutraliteit naar alle zijden getrouw te handhaven en mee hierdoor ons land er voor te behoeden, in de oorlog te worden meegesleept. Ik wist wel, dat velen dit onmogelijk zouden achten, maar ik wist óók, dat in de vorige krijg evenzeer door velen die onmogelijkheid verkondigd was, en dat niettemin de uitkomst toen die voorspelling beschaamd had'[8]

—ja, maar toen stond Duitsland er anders voor en werd zijn beleid niet door een Hitler bepaald!

Het betekende voor Nederland een groot nadeel dat de leiding van het

  1. De anti-revolutionair J.J. C. van Dijk was in het vierde en vijfde kabinet-Colijn minister van defensie geweest.
  2. Brief, 6 sept. 1939, van H. Colijn aan D.J. de Geer, aangehaald door G. Puchinger: Colijn, p. 182-83.
  3. P.S. Gerbrandy, 4 juli 1955.
  4. D.J. de Geer, 28 okt. 1955.
  5. G. Bolkestein: 'Herinneringen en beschouwingen' (ca. 1953), p. 2 (Collectie G. Bolkestein).
  6. A.v., p. 2-3.
  7. Getuige D.J. de Geer, Enq., dl. II c, p. 148.
  8. D.J. de Geer: Herinneringen (1959), p. 107.

63