De Moderne Kunstkring.
Morgen, Zondagmiddag, wordt in het Stedelijk Museum de internationale tentoonstelling geopend van bovengenoemde vereeniging, onder bestuur van Jan Toorop, voorzitter, J. Th. Conrad Kikkert, secretaris, P. Mondrian (vroeger Piet Mondriaan) en Jaap Weyand.
Namens het bestuur werd ons Vrijdag reeds gemeld:
„Gisteren hebben de leden der vereeniging jury gehouden over de vele ingezonden werken. Evenals verleden jaar bleek er bij de inzenders schier geen begrip van het exclusieve karakter dezer ultra-moderne richtingen, zoodat bijna geen werken van niet-geïnviteerden in de expositie zullen zijn opgenomen.”
Het aantal inzendingen overtreft nog dat van het vorige jaar. Vooral het aandeel van buitenlanders is veel grooter. De tentoonstelling beslaat de eerezaal en op één na al de kleinere zalen in den linkervleugel.
Tot de Nederlandsche inzenders behooren de bovengenoemde bestuurders, behalve juist de laatste en, als leden van de vereeniging die evenmin aan de jury waren onderworpen: Louis Schelfhout, Petrus Alma en Jan Verhoeven, alle drie te Parijs gevestigd, de Amsterdammers Jan Sluyters en Leo Gestel, de Franschen Le Fauconnier en Fernand Léger en de Parijsche Duitschers Hermann Lismann en Rudolf Levy. Bij deze voegen zich dan nog een aantal anderen, niet-leden van verschillende nationaliteit, die wij in het volgende vanzelf zullen vermelden.
In de groote of eerezaal zijn groepsgewijze inzendingen bijeen van verschillenden, die als leiders der ultra-modernen kunnen worden aangemerkt. Daarbij in de eerste plaats Le Fauconnier, die door niet minder dan 32 stukken is vertegenwoordigd. Dit is het grootste aantal van een enkelen schilder — voor de overigen is 12 het maximum — omdat deze Franschman als het werkelijke hoofd wordt erkend. Hij vertoont hier landschappen, stillevens en portretten, waarbij o. a. een van een dichter dat we reeds het vorige jaar hebben gezien. Dezelfde Le Fauconnier heeft den catalogus verrijkt met een uitvoerige picturale geloofsbelijdenis. Dan komen Pablo Picasso, de Spaansche Parijzenaar, het hoofd der „cubistische” richting (een term die nu echter weer als onjuist wordt verworpen), Georges Brague, Fernand Léger, Jean Metzinger en de Hollanders Louis Schelfhout o. a. met een ultra-modern portret van Jan Toorop, benevens „landschappen”, Jan Sluyters en Leo Gestel, elk met 12 werken in hun bekende manier, meest portretten en bloemstukken.
De tentoonstelling omvat alleen werken van levende schilders. Bij uitzondering echter zijn ter eere van een groot voorganger een aantal werken bijeengebracht van Gauguin, den in 1900 op Dominique gestorven evenknie van Vincent van Gogh. Eenige dezer werken zijn afgestaan door mevr. de weduwe Cohen Gosschalk—Bonger.
Het kleine zaaltje, volgende op de eerezaal, is gewijd aan zwart-en-wit. Óok hier ten eerste een uitzondering op den bedoelden regel door een serie litho’s van wijlen Bresdin, een Franschman, vriend van Odilon Redon, die ragfijne voorstellingen heeft gemaakt van een tropische vegetatie vol meer of minder fantastische dieren in de manier van Dürer, Breughel en Jeroen Bosch. Het verband tusschen dezen artiest en de ultra-modernen lijkt ons oningewijden zeer verwijderd, veeleer schijnt hij ons hun tegenvoeter. Verder bevat dit zaaltje der graphische kunst, etswerk of teekeningen van Schelfhout, Alma, Lismann, Léger en een te Parijs gevestigden Nederlander P. A. Serton van Rosweyde.
We zullen ons niet strikt houden aan de volgorde der zalen, maar kortweg de verdere inzendingen aanduiden.
De inzending van Jan Toorop omvat weder een zijner Apostel-koppen ditmaal Paulus, verschillende decoratieve studies als die van Johannes op Patmos en de Heilige Maagd van Lourdes, benevens enkele zeer aantrekkelijke teekeningen van Zeeuwsche meisjes aan de kust of gegroepeerd in een gewijde voorstelling. Ook hierbij zullen zeker velen verwonderd vragen hoe dit werk vol verfijning en mystiek toch te rijmen valt met al het overige in het rond, hoe Jan Toorop, de voorzitter nog wei, eigenlijk verwant is met al de overigen? Slechts bij één stuk kan men het begrijpen. Het is een portret in felle kleuren van den schrijver Arthur van Schendel.
Hier is ook, weder na vele jaren, werk van Thorn Prikker: een zeer groot geschilderd doek met de voorstelling van een zaaier, welke in de manier aan de Japanners doet denken. Conrad Kikkert leverde een groot stuk met figuren, alleen als „composition” omschreven.
We vermelden de talrijke inzending van den reeds van het vorige jaar bekenden Parijschen Nederlander Jan Verhoeven en van den nog meer bekenden Kees van Dongen, nu alleen vertegenwoordigd door een enkel portretstuk, een odaliske op een sofa gezeten. Talrijk daarentegen zijn de werken van P. Mondrian en ze vertoonen weder een geheel nieuwe uiting.
Bij deze voorstellingen van de boomen in een bosch, het golfbeweeg van de zee, een stilleven enz., is, naar het heet, aan de sensatie die de schilder gevoelde in rhythmische lijnen en kleuren uitdrukking gegeven.
Naar iets dergelijks streefde ook de Duitscher Otto Freundlich in zijn decoratieve paneelen met rhythmisch lijnenspel en mevrouw Van Rees (evenals haar echtgenoot Otto van Rees, alweder te Parijs gevestigd) heeft naar motieven van dezen Freundlich dergelijke rhythmische lijnenschildering in borduurwerk trachten weer te geven.
We hebben nog melding te maken van de Franschen Maurice de Vlaminck (ook een inzender van het vorige jaar), André Derain eens een der veelbelovende baanbrekers van de nieuwere richting. Albert Glezes, Herbin en Mad. Marie Laurincin. Trouwens nog enkele Nederlanders: Adriaan van Zeegen, Jacob Bendien (te Parijs), Jan van Epen, Jessurun de Mesquita (etsen en teekeningen) en Jacoba van Heemskerk. Daarbij ook nog een enkele Duitscher, Smidt Rottluff te Berlijn.
Het modernste beeldhouwwerk is vertegenwoordigd door de inzending van een drietal werken, door den Rus Archipenko, op Montmartre gevestigd, waarbij een vrouwenbeeldje en een soort chimère, het midden houdende tusschen oud-Aziatische en gothische kunst.
Hiermede hebben we althans de inzendingen kortelijk aangeduid.