Pagina:Het Nieuws van den Dag vol 003 no 031.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

nietigheid aan de angstig wachtende omstanders wordt vertoond. Dezelfde zaak ontmoeten we bij de Sjamanen onder de Dajaks van Borneo dezelfde zaak bij de Indianen in Zuid-Afrika aan den Orinoko. Zoo werd eene priesteres onder de Fingokafirn — want ook aan vrouwelijke kunstenaressen op dit gebied ontbreekt het niet! — door de vrouw van een zendeling ontmaskerd, juist toen ze bezig was een aantal maïskorrels uit het lichaam van haar patient te zuigen. De slimme priesteres had zich namelijk eene neiging tot braken verschaft, door vóór het Sjamanenspel wat tabaksbladeren door te slikken.

Een ander bestaanmiddel der Sjamanen vindt zijn oorsprong in de gave dezer luî, om in gemeenschap te treden met onzichtbare machten, somtijds zelfs met de geesten der afgestorvenen, die hun gunstelingen dan op de hoogte brengen der toekomstige dingen. De bovennatuurlijke kunstenaar weet zich onder dit bedrijf in een toestand van zenuwachtige opgewektheid te brengen, welke bij wijlen zoo hoog gaat, dat den bevoorrechte het schuim op den mond staat en zijn heele lichaam krampachtige trekken vertoont. De Sjamanen, van welke streek der aarde ook, toonen daarom eene bepaalde neiging om hunne leerlingen te kiezen onder zulke knapen, die aan vallende ziekte lijden. Onder de negers wordt aan dwergen en Albino’s de voorkeur geschonken.

Wat van de Siberische priesters is gezegd, past wederom zoo volkomen op de zoogenaamde medicijnmannen der roodhuiden van Noord-Amerika, dat deze overeenstemming zelfs als een der kenteekenen geldt, die tot de stelling leiden, dat de bevolking der nieuwe wereld uit Noord-Azië herkomstig is. Het eenige verschil tusschen de Siberische Sjamanen en de Noord-Amerikaansche medicijnmannen bestaat slechts daarin, dat de eerste zich bij zijn handwerk van den toovertrommel, de andere van een tooverklepper bedient. Zelfs de phantastisch getooide mantel in aan beiden gemeen. De medicijnman van Noord-Amerika vinden we in ’t zuiden des werelddeels onder anderen naam terug: piaje, piaï, paye, ’t zijn woorden voor denzelfden persoon. Ook de tooverklepper (maracca); die wordt hier gemaakt van een hollen pompoen, waarin harde korrels van zeker zaad ’t noodige geraas maken. Eindelijk ontmoeten we, door de breedte des Atlantischen Oceaans van hunne zooeven genoemde vakgenooten afgescheiden, de Mganga in Zuid-Afrika, die wel is waar noch trommel, noch klepper hebben, maar die een tooverhoorn gebruiken, en in deze droge landen zich tevens bemoeien met den noodigen regen, dien zij doen nederdalen over de hoofden der vurig smeekende geloovigen.

Indien eenige ongesteldheid aan de inwerking eens toovenaars moet worden toegeschreven, dan is ’t klaar, dat zelfs de dood, ook wanneer hij als ’ gevolg van de verzwakking des ouderdoms komt, slechts dan zijne macht kan doen gelden, indien de invloed der duivelskunstenaars hem dit toelaat. Diensvolgens ontdekken we dan, tot onze verbazing, overal op aarde, waar ’t Sjamanisme zijn heilloos spel voert, de macht der meening, dat de mensch tot in de oneindige toekomst zou kunnen leven, indien zijn aardsch bestaan slechts niet verkort werd door den luim des toovenaars. Gezegde meening heerscht dan ook niet alleen onder menschenstammen, die, als de Australiërs, welke door ons — zij ’t ook ten onrechte — als de onbeschaafdsten der aarde worden beschouwd, zij gaat veel verder met hare macht. Zoo verhaalt de Jezuïet Dbritzhoffer, dat zelfs de zeer beschaafde Abiponers als zekere waarheid aannamen, dat alle sterfgevallen moesten ophouden, indien de heksenmeesters slechts wilden aflaten van hunne boose kunsten. En de Patagoniër Casimiro bekende aan luitenant Musters, dat hij na ’t afsterven zijner moeder eene vrouw had laten vermoorden, wier booze middedel de oorzaak waren van den dood zijner moeder. Steken wij van Patagonië naar de Zuidzee over, naar ’t eiland Tanna, een der Nieuwe Hebrieden, die door Papoéas worden bewoond, dan zijn we onder een menschenstam, die noch naar den lichaamsbouw, noch naar de taal eenige overeenkomst heeft met Aziaten, Amerikanen of Zuid-Afrikanen. Welnu, ook hier vinden we de Sjamanen, die als regenmakers dienst doen en de Scheppers van vliegen en muskieten zijn. Deze luî worden echter aantrekkelijk voor ons, doordien ze den dood van iemand weten af te wenden, indien ze slechts in ’t bezit zijn van een nahak des kranken. Dit woord nahak beduidt oorspronkelijk zooveel als vuilnis, doch zijne nader beperkte beteekenis is: „verwaarloosde overblijfsels van spijzen”; deze overblijfsels moeten namelijk niet weggeworpen worden, maar zorgvuldig en in ’t geheim verbrand of begraven. Vindt zoo’n Papoeasche tooverpriester bijv. een banaalschil, dan rolt hij die met een blad in boombast, en als dan de nacht nederdaalt, plaatst hij zich bij een vuur en doet het nahak langzaam verbranden. Is alles in asch veranderd, dan heeft de toover kracht, en de dood van hem, aan wien de vrucht behoorde, die het nahak leverde, is overwonnen. Maar de wetenschap van ’t nachtelijk plan wordt spoedig van tijd tot tijd verkondigd. Is daar iemand in de nabijheid, wiens geweten is beladen met de schuld van zijne spijzen oneerbiedig te hebben weggeworpen, of die reeds op ’t ziekbed ligt uitgestrekt, dan laat hij door een der zijnen op den schelphoorn blazen, ten teeken, dat den Sjamaan verzocht wordt met zijn vernietigingswerk te willen ophouden. Den volgenden morgen worden dan losgelden aangeboden om de teruggaaf van ’t nahak te verwerven. De zendeling Türner verhaalt, dat hem menige nachtrust is verstoord door dit onwelluidend geraas van den schelphoorn, vooral doordien nu en dan meerder van die klagende noodteekens uit alle hoeken tot zijn gehoorvlies kwamen. Dat de Papoeasche Sjamanen een ernstig vertrouwen in hunne kunst stellen, valt niet te betwijfelen, naardien ook zij, zoo dikwijls een der hunnen door ziekte of stervensnood overvallen wordt, een hoornblazer naar buiten sturen om redding. Slechts tegen ziekten, die de Europeanen naar hunne eilanden hebben overgebracht, zeggen de inboorlingen, is alle onttoovering machteloos gebleven. De nahakplechtigheid vinden we, met eenige kleine verandering, op ’t Marquesaeiland Nukahiwa terug, en dus onder zuivere Polineesiërs; verder ontmoeten we haar op de Fidschi-eilanden en in Australië, waar de dood des zieken reeds met zekerheid wordt verwacht, indien een vijandige Sjamaan het Pringverroe, een als heilig gehouden stuk been, waarmeê ook de aderlating wordt verricht, verbrand kan hebben.

(Slot volgt.)      

't Postwezen in China.

Serwijl 't naar vooruitgang strevende Japan 't postwezen sedert 4 jaren op een Europeesche wijze heeft ingericht, laat het bestuur van Peking zich ook hierin voorbij streven. De brieven van de Regeering worden door eenige daartoe aangestelde ruiters, en onder toezicht van 't Ministerie van Oorlog, bezorgd. Deze boden rijden nogal tamelijk snel: wanneer er gewichtige stukken bij zijn, komt 't wel eens voor, dat zij 30 of 40 mijlen per dag afleggen, 't Publiek mag echter van deze post geen gebruik maken. De kooplieden hebben zelf een algemeen gebruikt systeem uitgevonden. In elke Chineesche stad, die ten minste van eenige beteekenis is, bevinden zich verscheidene „postkantoren"; deze worden door particulieren onderhouden, en daar wordt er voor gezorgd, dat alle brieven en pakjes naar bepaalde provinciën van 't land verzonden worden.

De boden van deze postkantoren gaan meestal te voet, en nadat zij eenige stations ver gewandeld hebben, geven zij hun 80 a 90 pond zwaren last aan een tweeden bode over, en zoo gaat 't voort, totdat de pakketten eindelijk aan de "plaats hunner bestemming zijn aangekomen. Soms rijden de boden op ezels, die van station tot station afgelost worden. De eigenaars van deze dieren gaan niet mede, want de laatsten zijn zoo goed afgericht, dat zij geen stap verder gaan dan 't volgende station; zij laten zich ook niet licht stelen en gaan alleen weder huiswaarts. Hierdoor moeten er op elk station nieuwe ezels gereed staan. Ofschoon de boden zonder eenig geleide reizen, zijn zij toch altijd veilig. Zijn er dan geen straatroovers ? O ja, meer dan genoeg; maar deze edele menschen zijn slim genoeg om met zich te laten «handelen». De eigenaar van een postkantoor betaalt jaarlijks aan den hoofdman der rooverbende een bepaalde som; daardoor is 't postwezen voor elke plundering verzekerd, want een «eerlijke dief» breekt zijn woord niet. Men zou deze romantische doch practische overeenkomst niet kunnen gelooven, zag men niet dat diezelfde modus vivendi ook in Europa, o. a. in Griekenland, voorkomt.

De eigenaars van kantoren voor reizigers betalen ook een som aan de roovers om den reizigers een zekeren doortocht te doen genieten. Soms worden de reizigers 's nachts door soldaten begeleid. Doch men heeft nog andere verdedigingsmiddelen, sommigen nemen een paar escorte-mannen mede; deze lieden hebben er zich in geoefend om met verscheidene aanvallers tegelijkertijd te vechten. 3 hunner zijn voldoende om een dozijn passagiers te verdedigen. De boden worden uit de sterkste en gezondste der arbeidersklasse gekozen. leder candidaat moet eerst een bewijs van zijn moed leveren, om te toonen dat hij 's nachts niet bang is voor spoken, 't Grootste gedeelte van de werklieden zou bij 't geringste gedruisch 't pak wegwerpen en op de vlucht gaan, 't geen zeer veel schade zou veroorzaken, daar de meeste pakken papieren van waarde van kooplieden bevatten. Als men al deze omstandigheden in aanmerking neemt, zijn de porten betrekkelijk zeer laag: zoo kost b.v. een brief van naar Hankow (ongeveer 125 mijlen) slechts 8 cents, dat is ongeveer 6 stuivers bij ons. De afzender betaalt altijd een derde gedeelte van het port, en de ontvanger ontfermt zich dan over de rest. Een stad van 3 jaar oud.

Een correspondent, die voor een der Duitsche bla- | den naar Philadelphia was afgezonden, verhaalt 't j volgende: Op mijn weg naar New-York moest ik ook 't stadje »Steïnway-City" voorbij. Voor 3 drie jaar was hier allss nog water, 't land moest voet voor voet aan de zee ontwoekerd worden, en nu staat er op diezelfde plaats een kleine stad, die in die weinige jaren een ongeloofelijke uitbreiding verkregen heeft. Dit alles is 't werk van één firma, zij heeft haar ontstaan te danken aan één enkelen naam. Zoo iets is in Europa zeker zeer zeldzaam, toch is de zaak verklaarbaar, als men de ontwikkeling van zulk een stad eens stap voor stap nagaat. Voor eenige jaren heeft de bekende firma Steinway and Son, een deieerste pianofabrieken der wereld, daar deu eersten steen gelegd, 'tgeen spoedig gevolgd werd door 't bouwen eener villa, die van den goeden smaak van den architect getuigt, 't Groot aantal arbeiders maakte 't bouwen van woningen noodzakelijk, en zoo ontstonden de eerste huizen; spoedig hierop kwamen er meer bij, zoodat er eindelijk een stad ontstond, die in bloei nog steeds vooruitgaat. De stad, die haar naam te danken heeft aan hare grondleggers, kan zich nu reeds beroemen opeen eigen paardenspoor,telegraafkantoor gasfabriek en een goede waterleiding, zoodat er natuurlijk allerlei soort van handel gedreven wordt De zonen van Stemway hebben, met opoffering van veel geld en moeite, den eerstensteen gelegd voor een stad maar daardoor ook een gewichtigen invloed op hunne arbeiders verkregen; want al die huisjes zijn langzamerhand aan de arbeiders der fabriek in eigendom geschonken. leder werkman kan hier door spaarzaamheid zijn eigen huisbaas worden. Binnen een paar jaar was de beroemde piano-fabriek der heeren Steinway van New-YorK naar Steinway-City verplaatst, waardoor een groot aantal nieuwe burgers in de stad kwamen. Al deze lieden hebben weer andere menschen noodig ten einde zich levensmiddelen te kunnen verschaffen: deze lieden verplaatsten zich nu ook met hun geheele familie, zoodat de kleine stad langzamerhand een enorme uitgebreidheid verkreeg. Voor ongeveer 40 jaar verliet de oude Stemway zijn geboorteplaats Brunswijk, om te New-York een kleine piano-fabriek op te richten. De voortreffelijkheid van zijn werk, alsmede de soliditeit waarmede hij aan de bestellingen voldeed, verschaften hem een zeer groot debiet. Uit de kleine fabriek ontstond een grootere, en nu eindelijk een der beroemdste der geheele wereld. Korte gezegden.

Deugdzaam is de mensch als hij bereid is zijn belang voortdurend aan het belang van allen op te offeren en zich slechts gelukkig te gevoelen door het welzijn van anderen. Fes zier. Dwalingen worden door daden telkens herhaald, men zoeke dus onvermoeid het ware in woorden. Goethe. God schenkt eik vogeltje zijn voedsel, maar hij werpt het niet in zijn nest. Oud spreekwoord. Gekrenkte rechten.

De Parijsche Universiteit van vroeger eeuwen kon niet dulden, dat hare leden door de gewone justitie gevonnisd werden; haar moest de bestraffing der schuldigen blijven. Eens had de prevoost (opperrechter) van Parijs twee studenten wegens het plegen van een moord laten ophangen. Sedert vervolgde de Universiteit den prevoost met verbittering, totdat hij eindelijk veroordeeld werd om de beide moordenaars eigenhandig van de galg los te maken, hen op don mond te kussen en vervolgens voor hen uit te rijden naar de kerk waar zij begraven zouden worden. De koetsier die de lijkwagen zou rijden moest in priester ornaat gedost zijn. Verschillende opvatting.

Bij ons is het volstrekt geen benijdenswaardige omstandigheid, wanneer men ons met de vingers nawijst, want wij achten het 't kenmerk van minachting en bespotting. Geheel anders was het bij de oude Romeinen; daar wees men personen, die zich beroemd gemaakt hadden, met de vingers na. Zoo zegt Horatius met fierheid van zichzelf: «De voorbijgangers wezen mij met de vingers na,» en Persius zegt: «Schoon is het met de vingers nagewezen te worden en te hooren: ««Die is 't.»» Bier met en zonder hop.

Bier en hop zjjn twee zaken, die men haast niet van elkander gescheiden kan denken, ofschoon dat stelsel nu juist niet in de kraam van alle bierbrouwers te pas komt

De oudste volkstammen kenden reeds eene soort van bedwelmenden drank uit gerst gestookt, doch van hop is daarbij geen sprake. Zelfs ten tijde van Karel den Groote, die op al zijne goederen bier liet brouwen, wordt van hop nog geen melding gemaakt. Eerst in de elfde eeuw schijnt de hop al de vroeger gebruikte bierkruiden verdrongen te hebben. In Engeland drong zij zeer laat door; de ale aldaar bleef jaren lang zonder hop. Nog in 1530 vaardigde koning Hendrik "VIII een streng verbod uit om het bier met hop te kruiden; hij noemde dat biervervalsching en was niet weinig vertoornd op onze landgenooten, die het gebruik ingevoerd hadden. Het langst verzette Zweden zich tegen den hopbouw, zelfs een bevel van 't jaar 1440, waarbij den landman in geval van straf werd opgedragen eene hoeveelheid hop te verbouwen, hielp weinig. In de eerste helft der 16e eeuw betaalden de Zweden de ingevoerde hop nog met 1250 scheepsponden ijzer, een negende deel van den geheelen uitvoer.

Alles heeft zijn tijd echter; ook de hop heeft haar tijd gehad. Als heden ten dage een chemicus bij een bierbrouwer kwam om te vertellen dat hij een middel wist, bier zonder hop te brouwen, dan zou men hem hartelijk uitlachen. De brouwer kende dat kunstje al lang. CORRESPONDENTIE.

Geo raden wij aan kennis te nemen van een brochure, uitgegeven door het Doétich. Weekblad. Zij is van de hand van den Heer M. G. Valeton en getiteld : «Waarom ik het Christelijk onderwijs voor verderfelijk houd.t)

Het genoemd Weekblad heeft een anti-revolutionnaire strekking en nam deze brochure als bijblad op.

Men doe er zijn voordeel meê. Het onderwerp zelf zullen wij later behandelen, dit gaat niet in eenige regels. Schaakprobleem No. 30.

Zwart.

Wit speelt en geeft in 3 zetten mat. Oplossing van probleem No 29. Wit. Zwart. H 4 op H 2 A 2 op B 4 A 6 op C 5 onverschillig. H 2 op C 7 of j D4op B 5 (en mat. ot H 4 op H 2 C 1 op E 2 . H 2 op B 8 onverschillig. B 8 op B 4 of | A6op C 5 (en mat. of H 4 op H 2 A 2 op C 3 H.2 op G 2 onverschillig. C 2 op A 6 geeft mat. Goede oplossingen ontvingen wij van: G. J. D. Jr., te A. — Receveur, te B. — F. de B, te S. — G. N., te B. — H. C. R., te G.

Wit. GEMENGDE ZAKEN.

In den herfst van 't jaar 1855 voer ik met een stoomboot de Mississippi op. Aan boord bevonden zich een paar Pennsylvaniërs, die ik had leeren kennen, rechter Jones en generaal Keim vou Reading.

Een gewichtige inzet.

«Dat is me daar beneden een doLe boel uit Natchez», bromde de kapitein, die ons op de kajuitstrap tegenkwam, toen wij naar beneden gingen. «Ze spelen verduiveld grof!»

«Laat ons eens gaan kijken,» zeide rechter ,Tones. We gingen het salon binnen en vonden daar vier heeren aan een tafeltje met eene massa toeschouwers om zich heen. Die daar zaten, waren de «grove spelers». Men speelde «potier», en het geld verwisselde ongeloofelijk snel van eigenaar. Een der spelers, een man van middelbaren leeftijd, op wiens gelaat de speelwoede hare sporen had achtergelaten, zette juist zijn laatsten dollar op. Toen die den weg van de vorigen was gegaan, stond de man, een katoenplanter naar ik hoorde, op, om zich te verwijderen.

«Kaalgeplukt, kolonel?» vroeg zijn tegenpartij. «Tot op mijn laatste picayune.» «Geef mij maar een papiertje, dan zal ikuleenen». «Neen,» antwoordde de planter kortaf, «ik kan het nog anders doen. Pomp, kom eens hier!» «Als 't u belieft, meester!» antwoordde een oude neger uit een der hoeken.

«Breng het meisje en den jongen voor, die ik te Natchez gekocht heb. Wacht een oogenblik op mij met het spelen, mijnheeren, dan heb ik weer geld.»

De oude neger ging en kwam weldra terug met het meisje en den jongen. Het «meisje» was een llinke mulattin van ongeveer vijf en dertig jaar. De jongen was haar zoon. Hij kon hoogstens twaalf jaar zijn en was veel blanker dan zijn moeder. Nu stond de planter op. «Hier, heeren,» zeide hij, «hier hebt ge ecu meisje met haar jong, een spannetje zooals men geen beter kan wenschen. Ze kosten mij zelf achthonderd dollars. Wie geeft er zes voor?»

«Verkoopt ge ze ook bij het stuk?» vroeg er een. «Dat zou niet gaan, mijnheer. Het meisje heeft gezworen dat zij zich ombrengt, als raen haar hedr jong afneemt, en haar vorige eigenaar zeide: «Dat is er een die woord houdt!» Maar ziet ge niet, dat die vrouw alleen meer waard is dan ik voor het paar verlang? Komaan, wie geeft er mij zeshonderd voor?»

De pachter wachtte een minuut vruchteloos op antwoord. Toen zeide hij :

«Ik moet geld hebbeu, geef de dobbelsteenen maar! Twintig dollars inzet en dertig aandeelen. Voor den dag met het geld, heeren; — wie het eerst inzet, werpt ook het eerst!»

Dat hielp! De drie spelers aan de tafel namen het eerst drie aandeelen, toen volgden ook de omstanders, en een ommezien waren twintig aandeelen verkocht. Toen bleef het een oogenblik op dat cijfer. De eigenaar zelf nam twee loten, toen zijne medespelers ieder nog een, en ook drie der omstanders. «Nog twee kansen, heeren!» Generaal Deim fluisterde den rechter iets in het oor, ging naar de tafel en wierp twee stukken van tien dollar er op. «Uw naam?» «Doet er niet toe, schrijf maar op naam van de vrouw.» «Wat! voor het meisje zelf?;: «Zeker, geef haar ook een kans.» «.All right\ Een voor Ninette, En nu...» «Dit is voor den jongen», sprak rechter Jones en legde twintig dollars neer. «Goed! Bravo!» riep de eigenaar der te verdobbelen waar. «Een voor Tommy, nu zijn wij klaar. Waar is de kapitein?» «Hier is hij.» «Kapitein, ge hebt zeker wél formulieren voor zulke zaken.» «Hier zijn ze.» «Wilt ge clan zoo goed zijn een koopbrief op te maken voor Ninette en Tommy, en plaats open te houden voor den naam van den winner ? — komaan, nu gaat het los, heeren!» Inmiddels waren drie dobbelsteenen gebracht en begon het spel. Voor elke kans mocht men driemaal werpen. Onder de eerste tien was 36 het hoogste getal van de drie worpen met drie dobbelsteenen. De elfde bracht het tot 42. Daarna werd het weer lager tot den een-en-twintigsten aandeelhouder, die 49 wierp. Aller aandacht was ten hoogste gespannen. 49 was moeilijk te overtreffen; het kleinste getal was 9, het hoogste negen zessen, 54, het gemiddeld cijfer 311/2- Wederom kletterden de steenen in den beker, doch niemand wierp hooger tot den acht en twintigste. »Kom Ninette, 't is uw beurtk De vrouw kwam sidderend nader. Ze hield beide handen tegen de borst gedrukt. Niemand sprak een woord. „Wil de heer, die mijn aandeel betaald heeft, voor mij werpen?» vroeg Ninette op zachten, welluidenden toon. »Laat uw jongen voor u werpen,« antwoordde de generaal, «misschien is hij gelukkiger dan ik.« Torn kwam naar voren en nam den beker op. De lippen zijner moeder waren stijf op elkander geklemd, en hare handen hield zij gevouwen alsof zij bad. De jongen sidderde als een espenblad, een wereld van wel en wee hing hier van het grillig toeval af. Daar in zijne hand hield hij het verzegelde boek waarin het lot van hem en zijne moeder stond opgeteekend, — het rollen der steenen alleen kon het openen!

Hij schudde de steenen krachtig door elkander »drie!« Hij staarde een oogenblik op die drie enkele oogen. Toen liet hij den beker vallen en trad bleek en verschrikt achteruit. «Ga voort, Tommy!» sprak de planter. «'t Helpt niet, meester, ik kan nooit meer 49 halen.» «Maar gij kunt toch nog voor u zelf werpen, mijn jongen!»

«Zekerlijk,» merkte de rechter Jones op, «dat was voor uwe moeder. Nu gaat ge voor u zelf werpen voor het aandeel dat ik u gaf. Kom, mijn zoon, schep moed, en moge de hemel met u zijn !»

Het was alles behalve een vroom gezelschap daar aan boord, maar die warme, deelnemende woorden lokten toch een eenparig «amen!» uit. Wederom naderde de knaap de tafel en greep den beker ter hand. Zijne lippen waren saamgedrukt, en met moeite kon hij het beven van zijn lichaam beheerschen. In het salon was geen ander geluid hoorbaar dan het kletteren der steenen en de geprangde ademhalingen der toeschouwers.

Daar lag de eerste worp: — «5, 5, 6, te zamen 16» — sprak de planter, het getal opschrijvende. De steenen werden wederom in den beker gedaan, en nogmaals wierp de knaap. «6, 6 en een 5! Mooi! Dat's 17.» De jongen werd doodsbleek toen hij voor de.laatste maal zou werpen. De mceder moest zich aan de leuning van de trap vasthouden, om niet neer te zinken. «Drie Zessen, 18, to zamen 511 Tommy, mijn jongen, hartelijk geluk. Ge zijt nu meester van u zelf en van uwe moeder! Kapitein, vul zijn naam in den koopbrief, dan zal ik het onderteekenen. De heeren zijn getuigen.» Het tooneel dat volgde, de wezenlooze ontroering van moeder en zoon, de grenzenlooze blijdschap die daarop volgde is niet te beschrijven. Eenige jaren later zag ik den rechter weer. Hij was toen een krachtig grijsaard, Ninette was zijn huishoudster en Torn zijn trouwe bediende.