heuvel. Rondom de eigenlijke opening is een dikke wal opgegroeid, sierlijk geteekend met randen en lijsten als aanduiding van de werkzaamheid der wieren. In het gat ziet men in de rustperiode geen water, doch voortdurend komen er heete dampen uit te voorschijn. Aan de noordzijde is de rand hoog en onregelmatig, omstreeks een halven meter hoog. Hij bestaat uit een grijswitte steenmassa met ronde vormen, en overal ziet men de fijne ribbelingen van den wiergroei. Naast den krater en hier en daar over den heuvel verspreid zijn een aantal kleinere gaten, waarin water kookt of waaruit stoom komt. Voortdurend hoort men de onderaardsche opborrelingen.
Langzaam wordt nu de stoommassa in den hoofdkrater dichter en van tijd tot tijd stijgt zij wat hooger op, terwijl de wind de nevels zuidwaarts drijft. Voor enkele minuten zag ik den krater nog leeg, nu spuit hij herhaaldelijk groote druppels heet water omhoog, en rust dan schijnbaar weer eenigen tijd. Maar het onderaardsche geluid hoort men nu voortdurend, het wordt langzaam sterker.
Plotseling wordt een watermassa tot een hoogte van een meter in druppels opgeworpen, en weer volgt schijnbare rust. Dan volgt weer zulk een kleine, voorloopige uitbarsting. Allengs worden deze talrijker en krachtiger, doch de pauzen duren soms nog eenige minuten. Nog eens wordt de dampzuil hooger en voller, dan weer lager en zwakker, en van tijd tot tijd worden weer gulpen waterdruppels omhoog geworpen. Dit voorspel duurt ruim een kwartier, dan volgt weer schijnbare rust, ofschoon de stoom en het geluid voortduren.
Plotseling volgt nu de uitbarsting. Huizen hoog wordt