dekt. Maar het is van groot belang, een heldere voorstelling van de mogelijkheden op dit gebied te hebben, teneinde van elke toevallige vondst terstond de waarde en de beteekenis te kunnen beoordeelen. Zonder die voorzorg zou allicht een kleine ontdekking kunnen verloren gaan, die toch het punt van uitgang had kunnen worden, van waaruit ten slotte de oplossing van het raadsel had kunnen bereikt worden.
Daarom wensch ik thans na te gaan, welke kansen er zijn, om in eieren zulke veranderingen teweeg te brengen. Ik stel daarbij voorop, dat alles, wat men tot nu toe omtrent de physiologie van de eieren der meest verschillende soorten van dieren onderzocht heeft, en alle veranderingen, die men daarbij feitelijk in de kiemen teweeg heeft gebracht, grof is in vergelijking met het verschijnsel dat ons thans voor den geest zweeft. Een kleurverandering in de veeren van een pauw zou natuurlijk volkomen onzichtbaar blijven, zoolang het kuiken in het ei ligt, en zelfs nog geruimen tijd daarna. En zoo zou het met allerlei andere eigenschappen zijn. Zichtbare veranderingen in de kiem en het kuiken komen ons, van dit standpunt, voor als grove monstrositeiten, die wel belangrijk, maar niet het doel van ons streven zijn. Wat men thans moet zoeken zijn onzichtbare, en zich eerst veel later verradende wijzigingen.
Het dooden van enkele vertegenwoordigende deeltjes in een ei is misschien het beste voorbeeld, ofschoon het allicht in de praktijk nog te grof zal blijken. Men zou kunnen trachten het te bereiken met een methode, die door Engelmann voor andere doeleinden gebruikt is. Ligt een levende cel onder het microscoop, zoo kan men het licht dat haar beschijnt, door een