een gedeeltelijke bevruchting kunnen, en misschien met een gemis van slechts enkele der vertegenwoordigende deeltjes van de erfelijke eigenschappen van den vader.
Evenals van chloormagnesium, zou men ook de werking van zwakke vergiften op den aanvang van het ontwikkelingsproces kunnen bestudeeren. Davenport heeft aangetoond, dat er een zeer groote mate van overeenkomst bestaat tusschen de werking van vergiften op het menschelijk lichaam en op verschillende soorten van lagere dieren. Met name kunnen in vele gevallen dieren aan bepaalde vergiften gewend worden, door de dosis langzaam te doen toenemen. Er ontstaat dan een soort van immuniteit, en deze treedt, al naar gelang der onderzochte voorwerpen, nu eens vroeger, dan weer later in. Zoo men nu aan mag nemen, dat bij een fijner uitwerken van dit beginsel, ook de vertegenwoordigende deeltjes der erfelijke eigenschappen in een ei in verschillende mate gevoelig zullen blijken te zijn voor zulke vergiften, dan ontstaat de kans dat men daardoor sommige kan elimineeren, zonder de overige al te zeer te schaden. Zoodoende zou men allicht, in de ontwikkeling van de kiem en van het jonge dier uit het ei, enkele bepaalde eigenschappen kunnen onderdrukken.
Allerlei andere invloeden zouden kunnen worden bestudeerd, en onder deze bieden wellicht de stralen van Röntgen, en de radio-activiteit van het nieuwe element radium, bizondere kansen van slagen aan. Van beide zijn reeds uiterst belangrijke werkingen op het levend organisme bekend, die deels als genezing, deels als schadelijke veranderingen van beteekenis zijn. Ook is in sommige gevallen hun invloed op de