Naar inhoud springen

Pagina:Het Yellowstone-Park (1904).djvu/201

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
189
 

zijn dikwijls anders dan de daarop volgende, en het is een zeer gewoon verschijnsel dat de top of het centrum een geheel afwijkenden vorm van bloem voortbrengt. Op menige plant is b.v. de eindbloem viertallig als de zijbloemen vijftallig zijn. Hebben nu de zaden van al zulke bloemen gelijke kansen om toevallig iets nieuws voort te brengen? Men weet het natuurlijk nog niet, en zoolang men het niet weet, zou het zeer onvoorzichtig zijn alleen het beste zaad tot ontwikkeling te laten komen, te verzamelen en te zaaien, en het zwakkere te verwaarloozen. Want misschien zijn juist de zwakke kiemen gevoeliger voor de nog onbekende invloeden, die deze veranderingen bewerken.

In de vrije natuur worden die zwakke zaden grootendeels onderdrukt. Of wel de takken ontstaan niet, of zij dragen geen bloem, of het zaad wordt niet rijp, of eindelijk worden de kiemplanten verdrongen zoodra zij zich ontplooien. Daarom kan men in het wild slechts het zaad verzamelen dat voor het begin der cultuur noodig is, maar moet men in den proeftuin, bij wijden stand en rijke vertakking, elke plant zooveel mogelijk zaden laten maken. Daarom ook bieden soorten, die door het klimaat in haar groei vertraagd worden, over het algemeen minder kans van slagen.

Zijn deze voorzorgen genomen, dan komt de oefening in het waardeeren van kleine verschillen. Deze eisch heeft ten gevolge, dat men niet verwachten mag in een eersten zomer te kunnen beslissen of een ras muteert of niet. Aanvankelijk is de kans om de nieuwigheden over het hoofd te zien, zeer groot. Slechts allengs leert men zijne planten zoo kennen, dat men een open oog voor haar onderlinge afwijkingen krijgt.