Pagina:Het Yellowstone-Park (1904).djvu/85

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
79

minder diep geworden, en loopt over korsten van levend travertijn in allerlei kleuren, met een slijmerige, maar allengs verkalkende oppervlakte.

Volgt men de vermoedelijke barstlijn, dan vindt men, ongeveer een meter verder en iets hooger op, een vingerdikke opening, waaruit voortdurend groote dampblazen komen, die de opening telkens afsluiten. Er vloeit maar weinig water uit, doch ook daarin groeien de witte draadwierbundels. Het water verspreidt zich dan en is juist voldoende om een aanzienlijk deel der oppervlakte vochtig en warm te houden. Daar groeien de bruine en groene korsten, nog geleiachtig en bros, brekend bij het aanraken. Enkele voetstappen van vroegere bezoekers maken er kleine meertjes, waarin het water blijft staan; in de hoogste en warmste groeien de bleeke draadwieren, in de lagere de bruine en oranjegekleurde soorten.

Een halven meter verder, op de overigens gesloten barstlijn, komt weer een vuistgroote opening, die wat hooger op het heuveltje ligt, en dus een sneller afvloeiend stroompje geeft. Die stroom is aan den rand zwart, in 't midden draderig wit, beide door de wieren die er in groeien.

Nu stijgt de heuvelrug sneller en over een afstand van een meter liggen nog een vijftal dergelijke bronnetjes, elk met een wit of zwart stroompje, omgeven door een bruinen rand. Hooger op de lijn worden de vingergroote openingen talrijker en moeilijk te tellen, soms vloeien zij tot groepen inéén. Maar de beekjes en afzettingen zijn dezelfde. Een 25-tal zulke gaatjes liggen op een paar meter bijeen, een smalle lijn vormend. Dan volgt een duimdikke bron, die zijn water een hand hoog opspuit en in een bocht omlaag laat vallen.