Pagina:Het gezantschap der Neêrlandtsche Oost-Indische Compagnie - Nieuhof 1665.djvu/21

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
OPDRACHT.

uitlegging over Ovidius Naso zeer wel aldus gesproken heeft:

Berispers, hart genekt, ghy most ook overleggen,
Dat al te grooten bergh, leidt tusschen doen en zeggen,
Eer ghy een vry gemoet vertzaagt met snappen koen.
Veel hebben monts genoegh om iemants werk te laken,
Maar niet wel handts genoegh wat beters zelfs te maken:
Het zeggen is maar wint, ik houde veel van doen.

Dit is 't, dat ik aan u Hoogh Ed. te zeggen hadde; biddende voorts met een innerlijke en hertgrondige genegentheit den Almogenden Schepper, dat hy haar Hoogh Ed. gelieve te verleenen een langduurigh leven, op dat, neffens andere Voorstanders en Opperhoofden dezer Landen, door hare macht en kloek beleidt, ons Vaderlandt bezitte een heilzame Regering, ons handel in voorspoet en vrede magh gedreven, en ons volk eer en ontzag toegedragen worden; en dat alzoo de gewesten, na den op- en ondergang der Zonne, die onder de Heerschappy van dezen Staat buigen, en Gods zegen, zoo in geestelijke als wereltlijke zaken rijkelijk genieten, wederom zegenen mogen.

Dat wenscht uit gront zijner herten,

Wel-Edele, Groot-Achtbare, Gestrenge Heeren,

U Ed: Allerootmoedighste en onderdanighste Dienaar,
 
HENDRIK NIEUHOF.