Pagina:Het leven der bloem (1900).djvu/94

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
82
DE BETEEKENIS DER BLOEMKROON.


stand, in den knop, de bloembladen zoodanig over elkander geplooid en gelegen zijn, dat zij de teedere deelen in het binnenste der bloem geheel van de buitenwereld afsluiten. Zij zelve zijn daarbij meestal, hetzij slechts in den aanvang, hetzij tot korten tijd voor het ontluiken, door den kelk beschermd. Is eenmaal de bloem ontplooid, zoo zijn de meeldraden en de honig niet alleen voor insekten toegankelijk, maar ook voor regendroppels, die beiden zouden bederven. Ook een te sterke wind kan in een open bloem, door het wegvoeren van het stuifmeel, licht schade aanbrengen.

Bij regenachtig en winderig weer weet iedereen dat er geen of weinig insekten vliegen; eerst wanneer de lucht rustig is en de zon schijnt, worden deze weer uit hun schuilhoeken te voorschijn gelokt. Even voordeelig als het voor de bloemen is, om bij zonneschijn geopend te zijn, even nadeelig is dus deze toestand bij ongunstig weer. Vandaar dat talrijke bloemen het vermogen bezitten, om onder deze omstandigheden hare bloemkronen te sluiten, en zoo het stuifmeel en den honig tegen de gevaren van het slechte weer te beschermen. Meestal nemen de bloembladen daarbij weer denzelfden stand aan, als zij in den knop bezaten. Zoo plooit zich de fraaie witte kroon der Haagwinde volgens overlangs loopende plooien; de bloemen der Gentianen blijken, als ze zich sluiten, eveneens deze plooien te bezitten en zich daarbij min of meer in één te draaien, teneinde de opening geheel te sluiten. De bloembladen der Roos schuiven zich zoo over elkaar, dat zij elkander volgens een bepaalden regel bedekken. Soms sluit zich niet de enkele bloem, maar maakt een groep van bloemen gemeenschappelijke bewegingen, waardoor haar geheel tegen den regen beveiligd wordt. Dit ziet men aan de bloemhoofdjes der Paardebloemen, der Madeliefjes en van talrijke verwante planten. Wat men hier op het eerste gezicht voor een enkele bloem houdt, blijkt toch uit een vereeniging van talrijke kleine bloempjes te bestaan, gelijk wij, in ons hoofdstuk over kleinbloemige planten, nader uiteen zullen zetten. Hier buigen zich de buitenste lintvormige bloemen zoo over de binnenste heen, dat zij ze allen bedekken.