Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/103

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Wanneer men zich herinnert, dat nog in 1641 bij de bruiloft van den jongen prins van Oranje met Maria van Engeland de practical jokes niet ontbraken, om den bruidegom, een knaap nog, de consummatie van het huwelijk quasi te beletten, dan verbaast men zich niet over de onbeschaamde uitgelatenheid, waarmee vorstelijke en adellijke huwelijken omstreeks 1400 plachten gevierd te worden. Het obsceen gegrinnik, waarmee Froissart de bruiloft van Karel VI met Isabeau van Beieren, oorsprong van groote tragediën, verhaalt, of het epithalamium, dat Deschamps aan Antonie van Bourgondië wijdde, kunnen als voorbeelden strekken.[1] De Cent nouvelles nouvelles vertellen als iets heel gewoons van een bruidspaar, dat met de vroegmis trouwt, en na een lichten maaltijd terstond te bed gaat.[2] Al de grappen, die hetzij bij de bruiloft of bij het liefdeleven in 't algemeen hoorden, werden ook voor het gezelschap van dames passend geacht. De Cent nouvelles nouvelles dienen zich aan, zij het met eenige ironie, als "glorieuse et édifiant euvre", als verhalen "moult plaisants à raconter en toute bonne compagnie". Een adellijke rijmer maakt een lascive ballade op verzoek van Madame de Bourgogne en al de dames en jufferen van haar hof.[3]

Het is duidelijk, dat al deze dingen niet gevoeld zijn als tekortkomingen aan het hooge en stijve ideaal van eer en welvoegelijkheid. Er is hier een tegenstrijdigheid, die niet mag worden verklaard door de edele vormen en de groote mate van preutschheid, die de Middeleeuwen op ander gebied vertoonen, als hypocrisie te beschouwen. Evenmin is de schaamteloosheid een saturnalisch uit den band springen. Nog onjuister is het, om de epithalamische obsceniteiten als een teeken van décadence, van aristocratische overbeschaving te beschouwen, zooals ten opzichte van onze zeventiende eeuw is geschied.[4] De dubbelzinnigheden, de obscene woordspelingen, de lascive verzwijgingen hooren in den epithalamischen stijl thuis, ze zijn er overoud. Ze worden begrijpelijk, als men ze beschouwt tegen hun ethnologischen achtergrond: als de tot omgangsvormen verzwakte resten van het phallische symbolisme der primitieve cultuur. Als ontmunt mysterie derhalve. Wat eenmaal, toen de grenzen van spel en ernst nog niet door de cultuur heen waren getrokken, de heiligheid van het ritueele verbond met de uitgelatenheid der levensvreugde, kon in een christelijke samenleving slechts meer gangbaarheid hebben als prikkelende luim en spot. Dwars tegen vroomheid en courtoisie in handhaafden zich in de bruiloftsgebruiken de sexueele verbeeldingen met al hun levende kracht.

Men kan, als men wil, het geheele komisch-erotische genre beschouwen als wilde loten uit den stam van het epithalamium: de vertelling, de klucht, het liedje. Doch het verband met dien mogelijken oorsprong is lang verloren; het is een litteratuurgenre op zich zelf geworden; de komische werking is het zelfstandig doel geworden. Alleen de aard der komiek is nog altijd dezelfde als die

  1. Froissart, IX p. 223-236; Deschamps, VII no. 1282.
  2. Cent nouvelles nouvelles, ed. Wright, II p. 15, vgl. I p. 277, II p. 20, 168 etc. en Quinze joyes de mariage, passim.
  3. Petit de Julleville, Jean Regnier, bailli d'Auxerre, Revue d'hist. litt. de la France, 1895 p. 157, bij Doutrepont, p. 383; vgl. Deschamps, VIII p. 43.
  4. H.F. Wirth, Der Untergang des niederländischen Volksliedes, Haag, 1911.