Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/160

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gewaden zijn. Het kruis zal rood zijn, de gordels van leer of van zijde met hoornen gesp en verguld koperen versiering. De laarzen zullen zwart zijn en de kaproen rood. Ook het ordekleed der broeders, servanten, klerken en vrouwen wordt nauwkeurig beschreven.[1] — Van die orde kwam niets, Philippe de Mézières bleef zijn leven lang de groote kruistochtfantast en plannenmaker. Maar hij vond te Parijs in het klooster der Celestijnen de plaats, die hem bevredigen kon: zoo streng de orde was, zoo schitterend van goud en edele steenen waren kerk en klooster, een mausoleum van vorsten en vorstinnen.[2] Christine de Pisan achtte de kerk volmaakt van schoonheid. Mézières vertoefde er als leek, deelde in het strenge leven der kloosterlingen en bleef toch in het verkeer met de groote heeren en schoone geesten van zijn dagen, een mondain-artistieke tegenhanger van Gerard Groote. Hierheen trok hij ook zijn vorstelijken vriend Orleans, die er den inkeer van zijn woeste leven en ook zijn vroege rustplaats vond.

De oude koning René ontdekte op de jacht in de buurt van Angers een kluizenaar: een priester, die zijn prebende had opgegeven en van zwart brood en veldvruchten leefde. De koning was getroffen door zijn strenge deugd, en liet voor hem een kluis en een kapelletje bouwen. Voor zich zelf voegde hij daar een tuin en een bescheiden buitenhuis aan toe, dat hij met schilderwerk en allegorieën versieren liet. Dikwijls wandelde hij daarheen, om in "son cher ermitage de Reculée" met zijn kunstenaars en geleerden te keuvelen.[3] Is het middeleeuwsch, is het renaissance, of is het niet achttiende-eeuwsch?

Een hertog van Savoie wordt kluizenaar met vergulde ceintuur, roode muts, gouden kruis en goeden wijn.[4]

Het is maar één stap van die pracht in devotie tot de uitingen van hyperbolische nederigheid, die zelf ook vol vertoon zijn. Olivier de la Marche bewaarde uit zijn jongensjaren de herinnering van den intocht van koning Jacques de Bourbon van Napels, die op aandrang van Sainte Colette de wereld had vaarwel gezegd. De koning, armzalig gekleed, liet zich dragen in een mestbak, "telle sans aultre difference que les civieres en quoy l'on porte les fiens et les ordures communement". Daar achteraan volgde een keurige hofstoet. "Et ouys racompter et dire, — zegt La Marche vol bewondering, — que en toutes les villes où il venoit, il faisoit semblables entrees par humilité."[5]

Van een niet zóo schilderachtige nederigheid zijn de door veel heilige voorbeelden aanbevolen voorschriften voor een begrafenis, die al het nietswaardige van den gestorvene treffend verbeelden moet. De heilige Pierre Thomas, de boezemvriend en geestelijke meester van Philippe de Mézières, laat, als hij den dood voelt naderen, zich hullen in een zak, een touw om den hals binden en op den grond leggen. Hij werkt daarmee het voorbeeld uit van Sint Franciscus, die zich immers ook in het sterven op den grond liet leggen. Begraaft mij, zegt Pierre Thomas, in den ingang van het koor, opdat alle menschen moeten trappen op mijn lijk, ja zelfs de geiten en de honden, als

  1. Jorga, Phil. de Mézières, p. 350.
  2. Vgl. Jorga, l.c. p. 444, Champion, Villon, I p. 17.
  3. Oeuvres du roi René, ed. Quatrebarbes, I p. cx.
  4. Monstrelet, V p. 112.
  5. La Marche, I p. 194.