Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/167

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kardinaal Nicolaas van Cusa, dien hij op diens beroemde reis door het Duitsche rijk begeleidt en ter zijde staat, wordt hij in 1451 te Brussel door den hertog ontvangen. Dionysius, altijd beklemd door het gevoel, dat het der Kerk en christenheid slecht gaat, en groote onheilen naderen, vraagt in een vizioen: Heer, zullen de Turken in Rome komen? Hij maant den hertog tot den kruistocht.[1] De "inclytus devotus ac optimus princeps et dux", aan wien hij zijn tractaat over het vorstelijk leven en bestuur opdraagt, kan haast niemand anders wezen dan Philips. Karel de Stoute werkte met Dionysius samen voor de stichting van de Kartuize te 's Hertogenbosch, ter eere van Sinte Sophia van Constantinopel, door den hertog niet onbegrijpelijk voor een vrouwelijke heilige gehouden, terwijl het de Eeuwige Wijsheid was.[2] Hertog Arnold van Gelre vraagt Dionysius raad in den strijd met zijn zoon Adolf.[3]

Niet enkel vorsten, ook tal van edelen, geestelijken en burgers bestormen zonder ophouden zijn cel te Roermond om raad; hij geeft voortdurend tallooze oplossingen van moeilijkheden, twijfelingen en gewetensvragen.

Dionysius de Kartuizer is het volledigste type van den machtigen godsdienstigen enthousiast, dat de laatste Middeleeuwen hebben opgeleverd. Het is een onbegrijpelijk energisch leven; hij vereenigt de vervoeringen van de groote mystieken, de wildste askese, de voortdurende gezichten en revelaties van den geestenziener met een schier onafzienbare werkzaamheid als theologisch schrijver en praktisch geestelijk raadsman. Hij staat even na aan de groote mystici als aan de praktische Windesheimers, aan Brugman, voor wien hij zijn beroemde handleiding voor het christelijk leven schrijft,[4] als aan Nicolaas van Cusa, aan de heksenvervolgers[5] als aan de geestdriftigen voor een zuivering der Kerk. Zijn arbeidskracht moet onverwoestbaar zijn geweest. Zijn geschriften vullen 45 quarto deelen. Het is alsof de geheele middeleeuwsche theologie nog eens uit hem terugstroomt. "Qui Dionysium legit, nihil non legit", heette het onder de theologen der 16e eeuw. Hij behandelt evengoed de diepste vragen van wijsgeerigen aard, als dat hij voor een ouden leek, broer Willem, op diens verzoek schrijft over de wederkeerige herkenning der zielen in het hiernamaals. Hij zal het zoo eenvoudig mogelijk zeggen, belooft hij, en broer Willem kan het in het Dietsch laten overbrengen.[6] In een eindeloozen vloed van eenvoudig uitgedrukte gedachten geeft hij alles, wat de groote voorgangers gedacht hadden, terug. Het is echt laat werk: samenvattend, concludeerend, niet nieuw scheppend. De citaten van Bernard van Clairvaux of Hugo van Sint Victor schitteren als juweelen op het slichte eenkleurige kleed van Dionysius' proza. Al zijn werken werden door hem zelf geschreven, nagezien, verbeterd, gerubriceerd en geïllumineerd, totdat hij in het eind zijns levens

  1. Vita Dionysii auct. Theod. Loer, Dion. Opera, I. p. xlii ss., id. De vita et regimine principum, t. XXXVII p. 497.
  2. Opera, t. XLI p. 621; D. A. Mougel, Denys le chartreux, sa vie etc., Montreuil, 1896, p. 63.
  3. Opera. t. XLI, p. 617; Vita, I p. xxxi; Mougel, p. 51; Bijdr. en mededeel. v. h. hist. genootschap te Utrecht, XVIII p. 331.
  4. Opera, t. XXXIX p. 496, Mougel, p. 54; Moll, Johannes Brugman, I p. 74; Kerkgesch., II 2 p. 124; K. Krogh-Tonning, Der letzte Scholastiker Eine Apologie, Freiburg 1904, p. 175.
  5. Mougel, p. 58.
  6. Opera, t. XXXVI p. 178: De mutua cognitione.