Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/170

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijn, moderne devoten hebben genoemd. Als gereglementeerde beweging beperkt zich de moderne devotie tot de Noordelijke Nederlanden en het Nederduitsche gebied, doch den geest, die haar het aanzijn gaf, vindt men in Frankrijk even goed.

Van de geweldige werking der predikatie is maar weinig als blijvend element in de geestelijke cultuur overgegaan. Wij weten, welk een ontzaglijken indruk de predikers maakten,[1] maar de ontroering, die van hen uitging, na te voelen, is ons niet gegeven. Uit de geschreven overlevering der preeken komt zij niet tot ons; en hoe kon het ook? Reeds tot de tijdgenooten sprak de geschreven preek niet meer. Velen, die Vincent Ferrer hoorden, en nu zijn preeken lezen, zegt diens levensbeschrijver, verzekeren, dat zij nauwelijks een schaduw krijgen van dat wat uit zijn eigen mond weerklonk.[2] Wij kennen de stof der preeken: de aangrijpende schildering van de verschrikkingen der hel, het dreunend dreigen met de straf der zonde, al de lyrische uitstortingen over de passie en de godsliefde. Wij weten, met welke middelen de predikers werkten: geen effekt was te grof, geen overgang van lachen naar weenen te groot, geen onmatige uitzetting der stem te kras.[3] Maar wij kunnen de schokken, die zij daarmee teweegbrachten, toch eigenlijk alleen bevroeden uit het altijd weer gelijksoortig verhaal, hoe stad met stad streed om de toezegging van een preekbeurt, hoe magistraat en volk de predikers inhaalden met een staatsie, zooals men ze een vorst gaf, hoe de prediker soms moest ophouden om het luid geween der schare. Terwijl Vincent Ferrer preekte, werden eens twee terdoodveroordeelden voorbij gebracht, een man en een vrouw, op weg naar de terechtstelling. Vincent verzocht, het beulswerk op te schorten; hij borg de slachtoffers zoolang onder zijn spreekgestoelte, en preekte over hun zonden. Na de preek vond men hen er niet meer, doch enkel wat beenderen, en het volk geloofde niet anders, dan dat het woord van den heiligen man de zondaars had verbrand en tevens gered.[4]

De krampachtige aandoening der massa onder het woord van de predikers is telkens weer vervlogen zonder in de geschreven overlevering zich te hebben kunnen vastleggen. Des te beter kennen wij de "innicheit" der moderne devoten. Als in elken piëtistischen kring gaf hier de godsdienst niet enkel den levensvorm maar ook den gezelligheidsvorm: het knusse geestelijk verkeer in stille intimiteit van eenvoudige mannetjes en vrouwtjes, wier groote hemel zich welfde boven een minuskuul wereldje, waar al het sterke ruischen van den tijd aan voorbij streek. De vrienden bewonderden in Thomas a Kempis zijn onkunde van de gewone wereldsche dingen; een prior van Windesheim droeg als eervollen bijnaam Jan Ik-weet-niet. Zij kunnen geen andere wereld gebruiken dan een vereenvoudigde; zij zuiveren haar door het slechte buiten

  1. Zie boven blz. 6 vgg.
  2. Acta Sanctorum Aprilis, t. I p. 195. — Noch van Vincent Ferrer, noch van Olivier Maillard en Clement Menot heb ik de Sermones in Nederland kunnen vinden. Het beeld, dat Hefele t.a.p. van de prediking in Italië geeft, kan echter in veel opzichten ook op de fransch-sprekende landen toepasselijk worden geacht.
  3. Leven van S. Petrus Thomasius, Carmeliet, door Philippe de Mézières, Acta sanctorum Jan., t. II p. 997; Dionysius Cartus over Brugman's preektrant: De vita etc. christ.
  4. Acta Sanctorum Apr., t. I p. 513.