Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/174

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

volk van den tijd zelf zag de dogmatische lijnen niet. Het hoorde den ketterschen broer Thomas met evenveel stichting als den heiligen Vincent Ferrer, het schold de heilige Colette en haar volgelingen voor Begarden en hypocriten.[1] — Colette vertoont al de eigenschappen van wat James den theopathischen toestand noemt,[2] wortelend op een bodem van de pijnlijkste overgevoeligheid. Zij kan geen vuur zien of den gloed ervan verdragen, behalve kaarsen. Zij is ontzettend bang voor vliegen, slakken, mieren, voor stank en onreinheid. Zij heeft denzelfden rabiden afschuw van de sexualiteit, die later de heilige Aloysius Gonzaga vertoont, zoodat zij enkel maagden in haar congregatie wil hebben, niet houdt van getrouwde heiligen en het betreurt, dat haar moeder met haar vader in tweede huwelijk was getrouwd.[3] Deze hartstocht voor de zuiverste maagdelijkheid werd door de Kerk nog altijd als stichtelijk en navolgenswaard geprezen. Hij was ongevaarlijk, zoolang hij beleden werd in den vorm van een persoonlijk afgrijzen van al het sexueele. Doch datzelfde sentiment werd in een anderen vorm gevaarlijk voor de Kerk en bij gevolg voor den persoon, die het beleed: wanneer deze namelijk niet meer als de slak de horens introk, maar de toepassing van die zucht naar kuischheid wilde zien op het kerkelijk en maatschappelijk leven der anderen. Steeds weer, als het streven naar die zuiverheid revolutionaire vormen aannam, heeft de Kerk het moeten verloochenen, omdat zij wist, dat het onuitvoerbaar was. Jean de Varennes boette die consequentie in een ellendigen kerker, waar de aartsbisschop van Reims hem had doen opsluiten. Deze Jean de Varennes was een geleerd theoloog en befaamd prediker, die aan het pauselijk hof te Avignon als kapelaan van den jeugdigen kardinaal van Luxemburg zelf beschikt scheen voor een myter of kardinaalshoed, toen hij plotseling van al zijn beneficiën afstand deed behalve een kanunnikschap van Notre Dame te Reims, zijn staat opgaf, en uit Avignon naar zijn geboorteland terugging, waar hij te Saint Lié een heilig leven begon te leiden en te preeken. "Et avoit moult grant hantise de poeuple qui le venoient veir de tous pays pour la simple vie très-noble et moult honneste que il menoit." Men vond, dat hij wel paus kon worden; men noemde hem "le saint homme de S. Lié", en raakte hem aan om de wonderdadigheid van zijn persoon; sommigen hielden hem voor een godsgezant of een goddelijk wezen zelf. Heel Frankrijk sprak een tijdlang van niets anders.[4]

Maar niet iedereen geloofde aan de oprechtheid van zijn bedoelingen; er waren er ook, die van "le fou de Saint Lié" spraken, of hem verdachten, langs dezen opzienbarenden weg de prelatuur te willen bereiken, die hem anders was ontgaan. Bij hem had, gelijk bij zooveel vroegeren, die als ketters verworpen waren, de hartstocht voor geslachtelijke zuiverheid het karakter aangenomen van een heftig revolutionaire prediking, waarin zich al de grieven over de ontaarding der Kerk schikten onder die eene groote verontwaardiging. "Au loup, au loup" riep hij de schare toe, en deze riep willig terug: "Hahay, aus leus, mes bones gens, aus leus." Maar hij zei immers niet, dat

  1. Acta sanctorum Martii, t. I p. 562.
  2. James, l.c., p. 343.
  3. Acta sanctorum, l.c., p. 552ss.
  4. Froissart, ed. Kervyn, XV p. 132; Religieux de Saint Denis, II p. 124; Joannis de Varennis Responsiones ad capita accusationum bij Gerson, Opera, I p. 925, 926.