Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/210

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

uitgesproken element, dat ze geheimzinnig moest maken: "Quand sera ce? Tost ou tard vienne, Va oultre, Autre fois mieulx, Plus dueil que joye." Verreweg de meeste hebben betrekking op de liefde: "Aultre naray, Vostre plaisir, Souvienne vous, Plus que toutes." Dat zijn ridderlijke spreuken, op dekkleed en wapenrusting aangebracht. Op de ringen stonden zij met intiemer klank: "Mon cuer avez, Je le desire, Pour tousjours, Tout pour vous."

Met de emblemen, die het devies òf zichtbaar illustreeren òf ermee in los verband van zin staan, maken de zinspreuken deel uit van de heraldische gedachtensfeer. Het blazoen is voor den middeleeuwer meer dan een genealogische liefhebberij. De wapenfiguur krijgt voor zijn geest een waarde, welke nadert tot die van een totem.[1] De leeuwen, de leliën, de kruisen worden symbolen, waarin een heel complex van trots en streven, aanhankelijkheid en gemeenschapsgevoel in beeld is uitgedrukt, gemarkeerd als een zelfstandig, ondeelbaar ding.

De behoefte, om elk geval te isoleeren als een zelfstandig bestaand iets, het te zien als idee, uit zich in de Middeleeuwen in een sterke neiging tot casuïstiek. Deze vloeit al weer voort uit het ver strekkende idealisme. Aan elke vraag, die zich voordoet, moet een ideale oplossing eigen zijn; deze is gegeven, zoodra men de juiste betrekking heeft erkend tusschen het aanwezige geval en de eeuwige waarheden, en die betrekking wordt afgeleid uit de toepassing van formeele regels op de feiten. Niet alleen vragen van zedelijkheid en recht vinden zoo hun oplossing, de casuïstische beschouwing beheerscht allerlei andere levensgebieden bovendien. Overal waar stijl en vormen hoofdzaak zijn, waar het spel-element van een cultuurvorm op den voorgrond treedt, viert de casuïstiek hoogtij. Dat geldt in de eerste plaats van alles wat ceremonieel en etikette betreft. Hier is de casuïstische beschouwing op haar plaats; hier is zij als denkvorm adequaat aan de gestelde vragen, immers hier zijn het enkel een reeks van gevallen, bepaald door eerbiedwaardige precedenten en formeele regels. Hetzelfde geldt van het wapenspel en de jacht. Gelijk vroeger reeds ter sprake kwam,[2] schept ook de opvatting der liefde als een schoon gezelschapsspel van stijlvolle vormen en regels de behoefte aan een uitgewerkte casuïstiek.

Tenslotte hecht zich allerlei casuïstiek aan de gebruiken van den oorlog. De sterke invloed van de ridderidee op de opvatting van den krijg gaf ook aan dezen een element van spel. De gevallen van buitrecht, van aanvalsrecht, van trouw aan een parool, kwamen onder het aspect van spelregels, zooals zij golden voor tournooi en jachtvermaak. De zucht, om in het geweld recht en regel te brengen, sproot niet zoo zeer voort uit volkenrechtelijk instinct als uit ridderlijk besef van eer en levensstijl. Alleen een nauwgezette casuïstiek en het opstellen van strenge formeele regels maakten het mogelijk, het oorlogsgebruik eenigermate in harmonie te brengen met ridderlijke standseer.

Zoo vinden wij de beginselen van het volkenrecht gemengd met de spelregels van de wapenoefening. Geoffroy de Charny legt in 1352 aan koning Jan II van Frankrijk, in diens hoedanigheid van grootmeester der juist door hem

  1. Zie mijn Uit de voorgeschiedenis van ons nationaal besef, De Gids 1912, I.
  2. Hierboven blz. 202.