Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/214

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het geloof in de werking van het gesproken woord, dat zich in de primitieve cultuur in zijn volheid openbaart, en zich in de late Middeleeuwen nog handhaaft in zegenspreuken, tooverspreuken, dingtalen. Een plechtig verzoek heeft nog iets solemneels, iets van het dwingende van den sprookjeswensch. Wanneer alle smeekbeden Philips den Goede niet kunnen vermurwen, om genade te schenken aan een veroordeelde, gaat men het verzoek opdragen aan Isabella van Bourbon, zijn geliefde schoondochter, in de hoop, dat hij het haar niet zal kunnen weigeren, — want, zegt zij: ik heb u nog nooit iets belangrijks gevraagd.[1] En het doel wordt bereikt. — In hetzelfde licht is de verbazing van Gerson te beschouwen, dat ondanks alle prediking de zeden nog niet verbeterden: ik weet niet, wat ik zeggen moet: voortdurend worden er preeken gehouden, maar altijd tevergeefs.[2] Onmiddellijk uit het algemeene formalisme vloeien voort die eigenschappen, die aan den geest der latere Middeleeuwen zoo dikwijls een karakter van holheid en oppervlakkigheid geven. Vooreerst het buitengewone simplisme in de motiveering. Hiërarchisch geanalyseerd als het begrippenstelsel was, gegeven de plastische zelfstandigheid van elke voorstelling en de behoefte om elk verband te verklaren uit een algemeen geldige waarheid, werkt de causale geestesfunctie als een telefooncentrale: er kunnen steeds allerlei verbindingen tot stand worden gebracht, maar altijd slechts van twee nummers tegelijk. Men ziet van elken toestand, elken samenhang slechts enkele trekken, en deze hevig geëxaggereerd en bont gekleurd; het beeld van een gebeurtenis heeft steeds de enkele zware lijnen van een primitieve houtsnede. Eén motief is steeds voldoende ter verklaring, en bij voorkeur het algemeenste, het onmiddellijkste of het ruwste. Voor de Bourgondiërs kan het motief tot den moord op den hertog van Orleans slechts op één grond berusten: de koning heeft den hertog van Bourgondië verzocht, den echtbreuk der koningin met Orleans te wreken.[3] De oorzaak van den grooten Gentschen opstand is voor het oordeel der tijdgenooten door een vormkwestie over een briefformulier geheel voldoende aangegeven.[4]

De middeleeuwsche geest generaliseert gereedelijk uit één geval. Olivier de la Marche concludeert uit één geval van Engelsche onpartijdigheid uit vroeger tijd, dat de Engelschen in die dagen deugdzaam waren, en dat dit de oorzaak was, dat zij Frankrijk hadden kunnen veroveren.[5] De geweldige overdrijving, die onmiddellijk voortspruit uit het te bont en te zelfstandig zien der gevallen, wordt nog in de hand gewerkt, doordat altijd naast het geval terstond een parallel uit de heilige geschiedenis gereed staat, die het geval optrekt in een sfeer van hooger potentie. Wanneer bijvoorbeeld in 1404 een processie der Parijsche studenten is verstoord, waarbij er twee zijn gewond en van één het kleed gescheurd, dan is voor den verontwaardigden kanselier der Universiteit de klank van een teeder woord: "les enfans, les jolis escoliers comme agneaux innocens", genoeg, om het geval te vergelijken met den kindermoord van Bethlehem.[6]

  1. Chastellain, III p. 106.
  2. Sermo de nativ. domini, Gerson, Opera, III p. 947.
  3. Le Pastoralet, vs. 2043.
  4. Jean Jouffroy, Oratio, I p. 188.
  5. La Marche, I p. 63.
  6. Gerson, Querela nomine Universitatis etc., Opera, IV p. 574; vgl. Rel. de S. Denis, III p. 185.