Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/266

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

malle een vensterblind laat openstaan, een buffetje of een haard schildert, is de stap gedaan van de zuiver picturale visie naar het genre.

Doch reeds op dit gebied heeft nu het woord opeens een dimensie meer dan de afbeelding. Het kan de gemoedsstemming expliciet weergeven. Denk nog eens aan Deschamps' beschrijvingen van de schoonheid der kasteelen. Ze waren eigenlijk mislukt en bleven oneindig ver achter bij wat de miniatuurkunst daarvan wist te maken. Maar vergelijk nu de ballade, waar Deschamps in een genretafereel beschrijft, hoe hij zelf ziek ligt in zijn armzalig kasteeltje te Fismes.[1] De uilen, spreeuwen, kraaien, musschen, die in zijn toren nestelen, houden hem uit den slaap:

"C'est une estrange melodie
Qui ne semble pas grant deduit
A gens qui sont en maladie.
  Premiers les corbes font sçavoir
Pour certain si tost qu'il est jour:
De fort crier font leur pouoir,
Le gros, le gresle, sanz sejour;
Mieulx vauldroit le son d'un tabour
Que telz cris de divers oyseaulx,
Puis vient la proie;[2] vaches, veaulx,
Crians, muyans, et tout ce nuit,
Quant on a le cervel trop vuit,
Joint du moustier la sonnerie,
Qui tout l'entendement destruit
A gens qui sont en maladie."

's Avonds komen de uilen en verschrikken door hun klagelijk roepen den zieke met doodsgedachten:

"C'est froit hostel et mal reduit
A gens qui sont en maladie."

Zoodra maar een zweem van het komische, of ook maar van het genoegelijk- vertellende, doordringt, werkt het aaneenrijgende, opsommende procédé niet meer vermoeiend. Levendige schilderingen van burgerlijke zeden, lange behagelijke beschrijvingen van het vrouwelijk toilet breken de eentonigheid. In zijn lang allegorisch gedicht L'espinette amoureuse verkwikt Froissart u plotseling met een opsomming van wel zestig kinderspelen, die hij als kleine jongen te Valenciennes te spelen placht.[3] De litteraire dienst van den duivel der gulzigheid heeft reeds een aanvang genomen. De savoureuze maaltijden van Zola, Huysmans, Anatole France hebben reeds hun prototypen in de Middeleeuwen. Hoe glimt de gulzigheid, als Deschamps en Villon lekkebaarden naar malsche boutjes. Hoe smakelijk beschrijft Froissart de Brusselsche bonvivants, die den vetten hertog Wencelijn omringen in den slag bij Baesweiler; zij hebben hun knechten bij zich met groote flesschen wijn aan den zadelknop, met brood en kaas, pasteien van zalm, forellen en paling, alles netjes in kleine servetten gewikkeld; zoo staan zij de slagorde in den weg.[4]

Door haar gave voor het genre-achtige is de litteratuur van dien tijd in staat, ook het nuchterste in vers te brengen. Deschamps kan in een gedicht om geld manen, zonder van zijn gewone dichterniveau af te dalen; hij bedelt in een reeks van balladen om een beloofden tabbert, om brandhout, om een paard, om achterstallig salaris.[5]

  1. Deschamps, VI no. 1202, p. 188.
  2. Het vee dat naar de wei gaat.
  3. Froissart, Poésies. I p. 91.
  4. Froissart, ed. Kervyn, XIII p. 22.
  5. Deschamps, I p. 196, no. 90, p. 192, no. 87. IV p. 294, no. 788, V no.903, 905, 919, VII p. 220, no. 1375, vgl. II p. 86, no. 250, no.247.