Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/269

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

derde met het refrein: "C'est grant pechiez d'ainsy blasmer le monde":

"Prince, s'il est par tout generalment
Comme je say, toute vertu habonde;
Mais tel m'orroit qui diroit: 'Il se ment'...."[1]

Zelfs een bel-esprit uit de tweede helft der vijftiende eeuw betitelt een epigram: "Soubz une meschante paincture faicte de mauvaises couleurs et du plus meschant peinctre du monde, par maniere d'yronnie par maître Jehan Robertet."[2]

Hoe fijn daarentegen kan de ironie reeds zijn, zoodra zij de liefde raakt. Zij mengt zich dan met de zachte melancholie, de matte teerheid, die de erotiek der vijftiende eeuw in de oude vormen tot iets nieuws maakt. Het droge hart smelt in een snik. Er klinkt een geluid, dat in de aardsche liefde nog niet was gehoord: de profundis.

Het is de aanbiddelijke zelfbespotting, de figuur van "l'amant remis et renié", die Villon aanneemt, het zijn de matte liedjes der desillusie, die Charles d'Orléans zingt. Het is de lach in tranen: "Je riz en pleurs" is niet enkel Villon's vinding geweest. Een oude bijbelsche gemeenplaats: "risus dolore miscebitur et extrema gaudii luctus occupat",[3] kreeg hier een nieuwe toepassing, een nieuw sentiment, een verfijnde bittere gevoelswaarde. Alain Chartier, de gladde hof-poëet, heeft dit motief evengoed als Villon, de vagebond.

"Je n'ay bouche qui puisse rire,
Que les yeulx ne la desmentissent:
Car le cueur l'en vouldroit desdire
Par les lermes qui des yeulx issent."

Of meer uitgewerkt, van een droeven minnaar:

"De faire chiere s'efforçoit
Et menoit une joye fainte,
Et à chanter son cueur forçoit
Non pas pour plaisir, mais pour crainte,
Car tousjours ung relaiz de plainte
S'enlassoit au ton de sa voix,
Et revenoit à son attainte
Comme l'oysel au chant du bois."[4]

Aan het slot van een gedicht verloochent de dichter zijn leed, in den toon van het vagantenlied, zooals hier:

"Cest livret voult dicter et faire escripre
Pour passer temps sans courage villain
Ung simple clerc que l'en appelle Alain,
Qui parle ainsi d'amours pour oyr dire."[5]

Of in een uitgewerkte fantazie, zooals die waarmee koning René zijn eindeloos Cuer d'amour espris besluit: de kamerdienaar komt met een kaars kijken, of 's konings hart niet weg is; maar hij kan geen gat in de zijde ontdekken:

"Sy me dist tout en soubzriant
Que je dormisse seulement
Et que n'avoye nullement
Pour ce mal garde de morir."[6]

  1. Ib. IV, p. 291, no. 786.
  2. Bibliothèque de l'école des chartes, 2e série III 1846, p. 70.
  3. Proverbia, 14.13.
  4. Alain Chartier, La belle dame sans mercy, p. 503, 505, vgl. Le debat du reveille-matin, p. 498; Chansons du XVe siècle, p. 71, no. 73; L'amant rendu cordelier à l'observance d'amours, vs. 371; Molinet, Faictz et dictz, ed. 1537, f. 172.
  5. Alain Chartier, Le debat des deux fortunes d'amours, p. 581.
  6. Oeuvres du roi René, ed. Quatrebarbes, III p. 194.