Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/286

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijn moeder maakte, om tot Onze Lieve Vrouw te bidden, haar "haulte Deesse" noemt.[1]

Een zeker heidensch tintje hoorde ook bij het herdersdicht; daar kon men argeloos goden laten optreden. In Le Pastoralet heet het Celestijnenklooster te Parijs "temple au hault bois pour les diex prier."[2] Van zulk een onschuldig paganisme werd niemand de dupe. En ten overvloede verklaart de dichter: "Se pour estrangier ma Muse je parle des diex des païens, sy sont les pastours crestiens et moy." [3] Evenzoo schuift Molinet, wanneer hij in een droomgezicht Mars en Minerva laat optreden, de verantwoordelijkheid op "Raison et Entendement", die hem zeiden: "Tu le dois faire non pas pour adjouter foy aux dieux et déesses, mais pour ce que Nostre Seigneur seul inspire les gens ainsi qu'il lui plaist, et souventes fois par divers inspirations."[4]

Veel van het litteraire paganisme der vol ontwikkelde Renaissance valt niet ernstiger op te nemen dan deze uitingen. Van meer beteekenis voor het doordringen van den nieuwen geest is het, wanneer zich een besef van waardeering van het heidensch geloof, met name het heidensche offer, als zoodanig aankondigt. Ook dit besef kan doorbreken bij hen, die met hun gedachtenvormen nog stevig in de Middeleeuwen staan, gelijk Chastellain deed.

"Des dieux jadis les nations gentiles
Quirent l'amour par humbles sacrifices,
Lesquels, posé que ne fussent utiles,
Furent nientmoins rendables et fertiles

De maint grant fruit et de haulx bénéfices,
Monstrans par fait que d'amour les offices
Et d'honneur humble, impartis où qu'ils soient
Pour percer ciel et enfer suffisoient."[5]

Midden in het middeleeuwsche leven klinkt soms opeens het geluid der Renaissance. Bij een pas d'armes te Atrecht in 1446 verschijnt Philippe de Ternant, zonder naar de gewoonte een "bannerole de devocion" te dragen, een lint met een vrome spreuk of figuur. "Laquelle chose je ne prise point", zegt La Marche van deze verwatenheid. Maar nog verwatener is het devies, dat Ternant draagt: "Je souhaite que avoir puisse de mes desirs assouvissance et jamais aultre bien n'eusse."[6] Het kon de lijfspreuk zijn van den vrijdenkendsten virtuoso der zestiende eeuw.

Niet uit de klassieke litteratuur behoefden de geesten dit werkelijke paganisme te putten. Zij konden het leeren uit hun eigen middeleeuwschen schat, uit den Roman de la rose. In de erotische cultuurvormen, daar lag het ware heidendom. Daar hadden van eeuwen her Venus en de Liefdegod een schuilhoek gehad, waar zij iets meer dan een louter rhetorische vereering vonden. Jean de Meun, dat was de groote heiden geweest. Niet zijn vermenging van godennamen der Oudheid met die van Jezus en Maria, maar zijn vermenging van de stoutste aanprijzing van aardschen wellust met christelijke zaligheidsvoorstellingen was voor tallooze lezers sinds de dertiende eeuw de school van het paganisme geweest. Er was geen grooter blasphemie mogelijk dan de verzen, waarin hij het woord van Genesis: toen berouwde het den Heere, dat Hij den

  1. Villon, Testament vs. 899, ed. Longnon, p. 58.
  2. Le Pastoralet vs. 2094.
  3. Ib. vs. 30, p. 574.
  4. Molinet, V p. 21.
  5. Chastellain, Le dit de verité, VI p. 221, vgl. Exposition sur verité mal prise, ib. p. 297, 310.
  6. La Marche, II p. 68.