Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/30

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vrome tractaat. Het is soms als een vaag besef van klassenstrijd, uitgedrukt met de middelen van zedelijke verontwaardiging. Op dit gebied kunnen evengoed de oorkonden als de verhalende bronnen ons het gevoel van den levenstoon van dien tijd geven, want in alle bescheiden van processen blinkt de meest onbeschaamde hebzucht.

In 1436 was het mogelijk, dat de dienst in een der drukst bezochte kerken van Parijs 22 dagen stilstond, omdat de bisschop de kerk niet wilde herwijden, voor hij zekere som van penningen daarvoor ontving van twee bedelaars, wier handgemeen door een bloedige schram de kerk had ontwijd; en de stakkers hadden het niet. De bisschop, Jacques du Châtelier, stond dan ook bekend als "ung homme très pompeux, convoicteux, plus mondain que son estat ne requeroit". Maar onder zijn opvolger, Denys de Moulins, was het in 1441 al weer zoo: nu kon er vier maanden lang op het kerkhof "des Innocents", het vermaardste en gezochtste van Parijs, niet begraven worden noch ommegang gehouden, omdat de bisschop een hooger recht daarvan eischte, dan de kerk kon opbrengen. Deze bisschop heette "homme très pou piteux à quelque personne, s'il ne recevoit argent ou aucun don qui le vaulsist, et pour vray on disoit qu'il avait plus de cinquante procès en Parlement, car de lui n'avoit on rien sans procès"[1]. Men moet de geschiedenis van de "nouveaux riches" van dien tijd, een familie d'Orgemont bijvoorbeeld, in al de laagheden van hun schraapzucht en proceszucht vervolgen, om den geweldigen haat van het volk, den toorn van predikers en dichters te begrijpen, die zonder ophouden over de rijken werd uitgestort[2].

Het volk kan zijn eigen lot en het gebeuren van den tijd niet anders zien dan als een altijddurende opeenvolging van wanbestuur en uitzuiging, oorlog en rooverij, duurte, gebrek en pestilentie. De chronische vormen, die de oorlog placht aan te nemen, de voortdurende verontrusting van stad en land door allerlei gevaarlijk geboefte, de eeuwige bedreiging van een harde en onbetrouwbare justitie, en daarboven nog de druk van helleangst, duivel- en heksenvrees, hielden een gevoel van algemeene onveiligheid levend, dat wel geschikt was, den achtergrond van het leven zwart te kleuren. Het zijn niet alleen de kleinen en armen, wier leven verliep in die hachelijke onveiligheid, ook in dat van edelen en magistraten zijn de sterkste lotswisselingen en voortdurende gevaren bijna regel. Mathieu d'Escouchy, een Picardiër, is een geschiedschrijver, zooals de vijftiende eeuw er zoo velen oplevert: zijn kroniek, eenvoudig, nauwkeurig, onpartijdig, vervuld van de gewone vereering voor het ridderideaal en de gewone moraliseerende strekking, zou ons een eerzaam auteur doen vermoeden, die aan nauwgezetten historischen arbeid zijn gaven wijdde. Maar welk een leven is het geweest, dat de uitgever van dit geschiedwerk van den auteur uit de oorkonden aan het licht heeft gebracht![3] Mathieu d'Escouchy begint zijn

  1. Journal d'un bourgeois, p. 325, 343, 357 en de gegevens uit de registers van het Parlement aldaar in de noot.
  2. L. Mirot, Les d'Orgemont, leur origine, leur fortune, etc. (Bibl. du XVe siècle) Paris, Champion 1913; P. Champion, François Villon, sa vie et son temps, id. Paris, Champion 1913, II p. 230s.
  3. Mathieu d'Escouchy, Chronique, ed. G. du Fresne de Beaucourt (Soc. de l'hist. de France) 1863-'64, 3 vol., I p. IV-XXIII.