Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/47

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

klachten zijn iets meer dan de geijkte misprijzingen van het hovelingsbestaan, waarover later. Slechte kost en slecht logies, altijd gedruisch en verwarring, vloeken en twisten, nijd en hoon, het is een poel van zonden, een poort der hel.[1] Ondanks de heilige vereering voor het koningschap en den trotschen opzet van grootsche ceremoniën gaat zelfs bij de plechtigste gelegenheden het decorum meer dan eens jammerlijk te loor. Bij de begrafenis van Karel VI te Saint Denis in 1422 ontstaat groote twist tusschen de monniken der abdij en het gilde der zoutmeters (henouars) van Parijs, om het staatsiekleed en andere bekleedingen, die het koninklijke lijk dekken; elk der partijen beweert er recht op te hebben; zij trekken er om, en raken bijna handgemeen, maar de hertog van Bedford geeft het geschil in handen van het gerecht, "et fut le corps enterré".[2] Hetzelfde geval herhaalt zich in 1461 bij de begrafenis van Karel VII. Op weg naar Saint Denis bij het Croix aux Fiens gekomen, weigeren de henouars, na een woordenwisseling met de monniken der abdij, het koninklijk lichaam verder te dragen, als men hun niet tien pond parijsch betaalt, waarop zij recht beweren te hebben. Zij laten de baar midden op den weg staan, en de stoet blijft geruimen tijd steken. Reeds willen de burgers van Saint Denis zich met de taak belasten, toen de grand écuyer uit eigen zak den henouars betaling belooft, waarop de tocht kan worden voortgezet, om eerst tegen acht uur 's avonds in de kerk aan te komen. Terstond na de teraardebestelling volgt nog een nieuwe twist tusschen den koninklijken grand écuyer zelf en de monniken over het staatsiekleed.[3] Dergelijke tumulten om het bezit van de utensiliën eener plechtigheid behoorden er zelfs eenigermate bij; de verstoring van den vorm was zelf vorm geworden.[4]

De algemeene openbaarheid, die, immers ook nog in de zeventiende eeuw, bij alle belangrijke gebeurtenissen in het koninklijk leven voorgeschreven was, maakte, dat juist bij de grootste plechtigheden dikwijls elke orde ontbrak. Bij het kroningsmaal van 1380 is het gedrang van toeschouwers, deelnemers en dienenden zoo groot, dat de daartoe aangewezen dienaren der kroon, de connétable en de maarschalk de Sancerre, te paard de gerechten opdienen.[5] Wanneer Hendrik VI van Engeland in 1431 te Parijs als koning van Frankrijk is gekroond, dringt het volk reeds in den vroegen morgen de groote zaal van het paleis binnen, waar het kroningsmaal gehouden zal worden, om er te kijken, te grissen en te schransen. De heeren van het Parlement, van de Universiteit, de prévôt des marchands en de schepenen kunnen nauwelijks door het gedrang de eetzaal bereiken, en eenmaal daar, vinden zij de voor hen bestemde tafels ingenomen door allerlei handwerkslieden. Men tracht dezen te verwijderen, "mais quant on en faisoit lever ung ou deux, il s'en asseoit VI ou VIII d'autre costé".[6] — Bij de koningswijding van

  1. Deschamps, I nos. 80, 114, 118, II nos. 256, 266, IV nos. 800, 803, V nos. 1018, 1024, 1029, VII no. 253, X nos. 13, 14.
  2. Anonym bericht der 15e eeuw in Journal de l'inst. hist., IV p. 353, vgl. Juvenal des Ursins, p. 569, Religieux de S. Denis, VI p. 492.
  3. Jean Chartier, Hist. de Charles VII, ed. D. Godefroy 1661, p. 318.
  4. Intocht van den dauphin als hertog van Bretagne te Rennes in 1532 bij Th. Godefroy, Le cérémonial françois, 1649, p. 619.
  5. Rel. de S. Denis, I p. 32.
  6. Journal d'un bourgeois, p. 277.