Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/49

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tige hyperboliseering van de smart, die het wederpart is van de hyperboliseering der vreugde in de ontzaglijke hoffeesten. Hier volge geen uitvoerige beschrijving van al den somberen praal van zwarte gewaden, al de staatsie van lijkdiensten, die het afsterven van iederen vorst begeleidden. Zij zijn niet in het bijzonder aan de latere Middeleeuwen eigen; de monarchieën bewaren ze tot den huidigen dag, en ook de burgerlijke lijkkoets is er nog de aflegger van. De suggestie van al het zwart, waarin bij een vorstelijk sterfgeval niet enkel de hofhouding, maar ook magistraten, gilden en volk gedost ging, moet bij de bonte kleurigheid van het middeleeuwsche stadsleven nog veel grooter zijn geweest door de tegenstelling. De rouwpraal over den vermoorden Jan zonder Vrees is met den kennelijksten toeleg op een sterk (en ten deele politiek) effekt opgezet. Het krijgsgevolg, waarmee Philips optrekt, om de koningen van Frankrijk en Engeland te ontmoeten, prijkt met twee duizend zwarte vaantjes, met zwarte standaarden en vaandels van zeven ellen, de franje van zwarte zijde, alles bestikt of beschilderd met gouden wapens. De staatsiezetels, de reiswagen van den hertog zijn voor die gelegenheid zwart geschilderd.[1] Bij de plechtige samenkomst te Troyes begeleidt Philips de koninginnen van Frankrijk en Engeland in een fluweelen rouwkleed, dat over den rug van zijn paard afhangt tot op den grond.[2] Nog geruimen tijd daarna verschijnt niet alleen hij, maar ook zijn gevolg in 't zwart.[3]

Soms verhoogde een afwijking van al het zwart den indruk nog; terwijl het geheele hof, ook de koningin, zwart draagt, rouwt de koning van Frankrijk in het rood.[4] En in 1393 zagen de Parijzenaars met verbazing de geheel en al witte lijkstaatsie van den in ballingschap gestorven koning van Armenië, Léon de Lusignan.[5]

Zonder twijfel omhulde dat zwart dikwijls een hevigheid van echte, hartstochtelijke smart. De groote afschuw van den dood, het sterke verwantschapsgevoel, de innige aanhankelijkheid aan den heer, maakten een vorstelijk sterfgeval tot een waarlijk schokkende gebeurtenis. En als het, zooals in 1419 de moord op den hertog van Bourgondië deed, daarbij nog de eer van een trotsch geslacht scheurde en de wraak opriep als een heiligen plicht, dan kon de hyperbolische uiting van smart wel evenredig zijn in staatsie en in gemoed. Chastellain heeft in de aesthetiek van deze doodstijding zich wijdloopig verlustigd; hij verzint in den zwaren, slependen stijl van zijn deftige rhetoriek de lange rede, waarmee de bisschop van Doornik te Gent den jongen hertog langzaam op het vreeselijke bericht voorbereidt, de statige jammerklachten van Philips zelf, en van zijn gemalin Michelle de France. Maar de kern van zijn verhaal: hoe de tijding bij den jongen hertog een zenuwtoeval teweegbrengt, hoe ook zijn gemalin in onmacht valt, de wilde verwarring van het hof, de luide rouwkreten van de stad, kortom de woeste uitbundigheid van smart, waarmee het bericht ontvangen werd, vallen niet te betwijfelen.[6] Ook Chastellain's verhaal van het smartbetoon van Karel den Stoute bij het sterven van Philips in 1467 draagt de ken-

  1. de Laborde, Les ducs de Bourgogne, I p. 172, 177.
  2. Livre des trahisons, p. 156.
  3. Chastellain, I p. 188.
  4. Alienor de Poitiers, Les honneurs de la cour, p. 254.
  5. Rel. de S. Denis, II p. 114.
  6. Chastellain, I p. 49, V p. 240; vgl. La Marche, I p. 201; Monstrelet, III p. 358; Lefèvre de S. Remy, I p. 380.