Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/55

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en derde stand. Het begrip stand heeft niet alleen een veel sterker waarde maar ook een veel verder strekking. In het algemeen wordt iedere groepeering, iedere functie, ieder beroep gezien als een stand, zoodat naast de indeeling der maatschappij in drie standen een in twaalf kan voorkomen.[1] Want stand is staat, "estat", of "ordo"; er ligt de gedachte in van een door God gewilde wezenlijkheid. De woorden "estat" en "ordre" dekken in de Middeleeuwen een groot aantal van menschelijke groepeeringen, die voor ons begrip zeer ongelijksoortig zijn: de standen in onzen zin, de beroepen, den huwelijken staat naast den maagdelijken, den staat van zondigheid "estat de péchié", de vier "estats de corps et de bouche" aan het hof: panetiers, schenkers, voorsnijders en keukenmeesters, de geestelijke wijdingen: priester, diaken, subdiaken enz., de kloosterorden, de ridderorden. In de middeleeuwsche gedachte wordt het begrip "staat" of "orde" in al die gevallen bijeengehouden door het besef, dat elk dezer groepen een goddelijke inzetting vertegenwoordigt, een orgaan is in den wereldbouw, even wezenlijk en even hierarchisch-eerbiedwaardig als de hemelsche tronen en machten der engelenhierarchie.

In het schoone beeld, dat men zich maakte van staat en maatschappij, werd aan elk der standen zijn functie aangewezen niet overeenkomstig zijn beproefde nuttigheid, maar overeenkomstig zijn heiligheid of zijn schitterenden glans. Men kon daarbij de ontaarding der geestelijkheid, het verval van de ridderlijke deugden bejammeren, zonder daarom het ideale beeld ook maar eenigszins prijs

  1. Deschamps, II p. 226.