Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/57

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

schappen van den adel den derden stand slechts lage en slaafsche deugden toekent. "Pour venir au tiers membre qui fait le royaume entier, c'est l'estat des bonnes villes, des marchans et des gens de labeur, desquels il ne convient faire si longue exposition que des autres, pour cause que de soy il n'est gaires capable de hautes attributions, parce qu'il est au degré servile". (O kerels van Vlaanderen!) Zijn deugd is nederigheid en vlijt, gehoorzaamheid aan hun koning en gewilligheid, om genoegen te verschaffen aan de heeren.[1]

Werkte wellicht ook dat volslagen gemis aan het gezicht op een komenden tijd van burgervrijheid en macht er toe mee, dat Chastellain en gelijkgezinden, die enkel van den adel heil verwachtten, het met de tijden duister inzagen?

Ook de rijke stedelingen heeten bij Chastellain nog kortweg "vilains". [2] Hij heeft niet het geringste begrip voor burgereer. Philips de Goede had de gewoonte, zijn macht te misbruiken, om zijn "archers", lagere edelen veelal, of andere dienaren van zijn huis te huwen aan rijke poortersweduwen of dochters. De ouders huwelijkten hun dochters zoo vroeg mogelijk uit, om die aanzoeken te ontgaan; een weduwe hertrouwde erom twee dagen na haars mans begrafenis.[3] Eens stuitte de hertog daarbij op het hardnekkig verzet van een rijken bierbrouwer te Rijsel, die zijn dochter niet voor een dergelijke verbintenis wil geven. De hertog laat het meisje in verzekerde bewaring stellen; de gekrenkte vader verhuist met zijn hebben en houden naar Doornik, om daar buiten 's hertogen gebied te zijn, en ongehinderd de zaak voor het Parlement van Parijs te kunnen brengen. Het brengt hem niet dan zorg en moeite; hij wordt ziek van verdriet, en het eind van het geval, dat in hooge mate kenschetsend is voor Philips' impulsief karakter[4] en hem naar onze begrippen niet tot eer strekt, is, dat de hertog de moeder, die als smeekelinge tot hem komt, haar dochter teruggeeft, maar aan de vergiffenis hoon en vernedering toevoegt. Chastellain, die anders volstrekt niet vreest, zijn heer te misprijzen, staat met zijn sympathie geheel aan de zijde van den hertog; voor den beleedigden vader heeft hij geen andere woorden dan "ce rebelle brasseur rustique", "et encore si meschant vilain."[5]

In zijn ‘‘Temple de Bocace’‘, een hol galmende hal van adellijken roem en ongeluk, laat Chastellain den grooten financier Jacques Coeur niet zonder een woord van verontschuldiging toe, terwijl de verfoeilijke Gilles de Rais er ondanks zijn ontzettende misdaden gereedelijk toegang vindt van wege zijn hooge geboorte.[6] Hij acht het onnoodig, de namen van de burgers te vermelden, die in den grooten strijd voor Gent vielen.[7]

Ondanks deze geringschatting van den derden stand ligt er in het ridderideaal zelf en in de beoefening van de deugden en de taak, die den adel werden voorgehouden, een dubbel element van een minder hoogmoedig aristocratische volksverachting. Naast den spot over de dorpers, vol haat en verachting, zooals die klinkt uit het Vlaamsche ‘‘Kerelslied’‘ en de ‘‘Proverbes del vilain’‘ loopt in de

  1. Chastellain. VII p. 13-16.
  2. Chastellain. III p. 82, IV p. 170, V p. 279, 309.
  3. Jacques du Clercq. II p. 245. vgl. p. 339.
  4. Zie hierboven blz. 15**.
  5. Chastellain, III p. 82-89.
  6. Chastellain, VII p. 90ss.
  7. Chastellain, II p. 345.