Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/61

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

om aan den doctorstitel dezelfde rechten toe te kennen als aan den riddertitel [1] getuigt van het hooge ethische gehalte van het ridderideaal. Het is de vereering van een hooger willen en durven naast die van een hooger weten en kunnen; men heeft de behoefte, om den mensch in een hoogere potentie te zien, en wil die uitdrukken in den vasten vorm van twee wijdingen tot hooger levenstaak, onderling gelijkwaardig. Maar van die twee had het ridderideaal een veel algemeener en sterker werking, omdat daarin met het ethische zooveel aesthetische elementen waren vereenigd, die voor iederen geest begrijpelijk waren.

De middeleeuwsche gedachtenwereld in het algemeen is in al haar deelen doortrokken en doorzult met de geloofsvoorstellingen. Op soortgelijke wijze is de gedachtenwereld van die beperkter groep, welke in de sfeer van hof en adel leeft, gedrenkt in het ridderideaal. Zelfs geloofsvoorstellingen worden op haar beurt in den ban der ridderidee getrokken: Michael's wapenfeit was "la première milicie et prouesse chevaleureuse qui oncques fut mise en exploict"; van hem neemt de ridderlijkheid haar oorsprong; als "milicie terrienne et chevalerie humaine" is zij een aardsche navolging van de engelenscharen om Gods troon.[2]

Leidt de hooge verwachting, die men bouwt op de plichtsvervulling van den adel, tot eenige nadere omschrijving van politieke denkbeelden omtrent hetgeen den adel te doen staat? Ja, die van een streven naar den universeelen vrede, gegrondvest op de eendracht der koningen, de verovering van Jeruzalem en verdrijving der Turken. De onvermoeide plannenmaker Philippe de Mézières, die droomde van een ridderorde, welke al de oude kracht van Tempel en Hospitaal zou overtreffen, heeft in zijn ‘‘Songe du vieil pelerin’‘ een plan uitgewerkt, dat het heil der wereld in de naaste toekomst scheen te waarborgen. De jonge koning van Frankrijk, — het is geschreven omstreeks 1388, toen op den ongelukkigen Karel VI nog zooveel hoop was gebouwd —, zal gemakkelijk vrede kunnen sluiten met Richard van Engeland, even jong en onschuldig aan ouden strijd als hij. Zij moesten persoonlijk over dien vrede met elkander spreken, elkander verhalen van de wonderlijke openbaringen, die hem hadden aangekondigd, afzien van al de kleine belangen, die een beletsel zouden opleveren, als de onderhandeling aan geestelijken, rechtsgeleerden of legerhoofden werd toevertrouwd. Laat de koning van Frankrijk maar wat grenssteden en kasteelen afstaan. Terstond na den vrede zou de kruistocht worden voorbereid. Overal zal alle strijd en veete beslecht worden, het tiranniek bestuur der staten zal hervormd worden, een algemeen concilie zal de vorsten der christenheid opwekken, om ten oorlog te trekken, indien de prediking niet helpen mocht, om Tartaren, Turken, Joden en Saracenen te bekeeren.[3] Niet onwaarschijnlijk was er van zulke ver strekkende plannen nog sprake in het vriendschappelijk verkeer van Mézières met den jongen Lodewijk van Orleans in het klooster der Celestijnen te Parijs. Ook Orleans leefde, zij het met meer

  1. Zie daarover La Curne de Sainte Palaye, Mémoires sur l'ancienne chevalerie, 1781, II p. 94-96.
  2. Molinet, I p. 16/17.
  3. N. Jorga, Philippe de Mézières, p. 469.