Pagina:Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants Cesare Ripa 1644.djvu/215

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
193
193
De Hemel. Cielo. Heyligheyt. Santita.

hebbende aen de voeten goude brooskens.

Cœlum, of de Hemel, is in ſeven deelen onderſcheyden, gelijck B. Anglicus ſeyt, als Æreum de luchtige, Æthereum de Hemelſche, Olympicum de verhevene, Igneum de vierige, Firmamentum de geſternde, Aqueum de waetrige en Empyreum de ſalige. Maer het paſt ons niet te herhalen ’t gene hy heeft geſeyt, als mede van ’t getal der Hemelen. Daer toe wy den Leſer ſelve wijſen, als tot Plutarchum, Pererium over Geneſin, tot Clavium, Sacroboſcum, Tholoſſanium en verſcheyden andere. ’t Is ons genoegh te ſeggen, dat de Hemel de geheele kreyts en ommeloop is van het Aerdrijck af, totte Empyreeſche Hemel toe, alwaer de ſalige zielen haere woonplaets hebben. Heſiodus de Griexſche Poeet ſeyt in ſijne Theogonia, dat de Hemel een Soone van ’t Aerdrijck is, op deſer maniere:

Het Aerdrijck bracht voort haers gelijck,
Een Hemel ſchoon en ſterre-rijk:
Op dat haer kleed het al bedeck,
En ’t ſaligh volck een Burgh verſtreck.

 En hierom hebben wy hem een Hemelsblauwe Mantel vol ſterren gemaeckt, om dat de blauwe verwe Hemels genaemt wort, en als men een ſchoone en heldre Hemel wil noemen, ſeghtmen datſe blauw is.
 Koninghlijck is hy oock met een Scepter in de hand gemaelt, om de Heerſchappye die hy over de benedenſte dingen heeft, uyt te drucken, gelijck Ariſtoteles in ’t i boeck van ſijne Meteoren ſeght. En Apollodorus wil dat de eerſte, die de Heerſchappye over de geheele Werreld gevoert heeft, is genaemt Vranos, en van ons geſeyt Hemel. Nu de Hemel of de eerſte Cœlus ſeyt hy, heeft het eerſte gebiet over de geheele Werreld gehat.
 Een Iongelingh wort hy gemaelt, om te vertoonen, dat alhoewel de Hemel een beginſel gehadt heeft, ſoo blijftſe nochtans in dienſelven ſtand, en ſal oock door de lanckheyt des tijds geen eynde hebben, om datſe onbederflijck is: gelijck Ariſtoteles in ’t i b. ſeght. Hier uyt komt het dat de Egyptenaers, om de geduyrigheyt des Hemels te kennen te geven, en die oock nimmer oud wierde, een Hert ſtelden in ’t midden van een vlam, gelijck Plutarchus in ſijn Iſis en Oſiris verhaelt. En daerom hebben wy hem in de ſlincker hand een Hert in ’t midden van den vlam geſtelt. En om dat wy in ’t geheele hemelſche lichaem geen ſchoonder lichten ſien als de Sonne en Maene, ſoo hebben wy dieſelve als op ’t eedelſte deel des lichaems, op de borſt geſtelt, de Sonne ter rechter, zijnde de opperſte van alle Planeten, van de welcke oock de Maene haer licht ontfanght, die op de ſlincker tepel geſtelt is: En ſo veel te meerder om dat de Egyptenaers door de beeldeniſſen van de Sonne en Maene, den Hemel uytdruckten. Met het gordel van den Zodiac wort hy omgort, om dat datſelve het voornaemſte Hemels gordel is.
 Een koſtlijcke kroone van veelderleye eedelgeſteenten wort hem op ’t hoofd geſtelt, om te vertoonen, dat daer door, hier en elders, op veele manieren, koſtelijcke en verſcheydene gaeven der natuyre, worden voortgebracht.
 Met goude brooskens wort hy gemaelt, om dat het goud een metael is, dat boven alle andere onbederflijck is, tot beveſtinge van de onbederflijckheyt des Hemels.

Santita. Heyligheyt.

EEn Vrouwe van uytnemende ſchoonheyt, met blonde hoofdhayren, als goud,

B b die