Pagina:In de sneeuw.djvu/134

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

132

hij, morgen Gabriëlle te verzoeken, een weinig voorzichtiger te zijn.

Allen gingen nu de breede trap op: Mr. en Mevrouw wenschten Johannes „goeden nacht" bij de deur van zijne kamer, Gabriëlle bij de hare; toen begaven de oudjes zich door de lange gang naar hun slaapvertrek, — Mevrouw vóoraan met het licht, terwijl de predikant met zijne pijp en couranten volgde.

Het schijnsel der lamp viel door de ramen en vormde eene wandelende gele vlek op de sneeuw in den tuin, zoo dikwijls zij een venster voorbijgingen.

Het jaargetijde was reeds zóo ver gevorderd, dat de nachten niet langer pikduister waren; maar de maan was nog niet boven de bergen verrezen, en dikke wolken hadden zich in het Oosten opgestapeld, zoodat de sneeuw slechts flauw afstak tegen de groote bosschen, die de pastorielanden omzoomden.

De wind blies koud en vochtig over de besneeuwde heidevelden, gierde langs de muren der pastorie, stierf langzaam weg, verhief zich weer, en deed het stroo in de oude schuur zacht en geheimzinnig ritselen, alsof spoken hun sleepgewaad angstig tot zich trokken langs den grond.