Pagina:In de sneeuw.djvu/145

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

143

„Ja, en mijne stemming werd er niet beter op, toen ik zag, hoe vriendelijk gij de loftuiting van de burgemeestersvrouw op die preek aannaamt."

„Maar, het was eene uitstekende preek, — ik verzeker je, — eene van vader's allerbeste."

„Meent ge dat, Johannes?"

„Dat wil zeggen, zij was een beetje ouwerwetsch, maar ... — "

„Het was eene zéer s1echte preek, Johannes! eene ellendige, akelige preek! — doch laat er ons niet meer over spreken, — ik word maar driftig —."

„Neen, je moet me duidelijk verklaren, wàt je meent."

Gabriëlle trok haren arm uit den zijnen, en zag hem strak aan.

„Je weet zéer goed, wat ik meen."

„Neen, — ja, dat wil zeggen — ik kan me voorstellen, dat ge denkt, dat vader eenigszins onbillijk en hard uitvoer tegen het modern ongeloof, — en — en."

„ — En tegen mij, beken het maar! neen, Johannes! — dàt had hij niet moeten doen!"