Pagina:In de sneeuw.djvu/190

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

188

Zij hield een oogenblik op, eenigszins van haar stuk gebracht door de blikken waarmee allen haar aanzagen, — maar vervolgde spoedig:

„Niet waar, Johannes — gij hebt het mij beloofd?"

Johannes' gelaat betrok, en zijne oogen schenen geen punt te vinden, waarop zij zich konden vestigen, terwijl hij naar woorden zocht. Na eene geweldige inspanning, had hij zijn kalmte teruggekregen en sprak nu met vaste stem:

„Wij hebben, zooals gij weet, Gabriëlle, nooit in vollen ernst over dit onderwerp gesproken. Maar het is waar, het is eene belofte, — ten minste iets dat er op lijkt, — of zoo kan worden opgevat.... — "

„Eenige onbeteekenende woorden," — viel de predikant in, — „waarop het, naar mij voorkomt, zeer ongerijmd is te bouwen, en — "

„Neen, neen, versta mij niet verkeerd," — riep Gabriëlle heftig; — „ik ben niet van zins, hem strikt aan eene belofte te houden; maar ik weet zeker, dat hij nimmer predikant wil worden, — is 't wel, Johannes? Gij wilt nimmer een dienaar worden der staatskerk, niet waar?"