190
lijk kunnen leeren verstaan," antwoordde Gabriëlle, hare oogen kalm op Johannes vestigende; — „want de jonge dames van den tegenwoordigen tijd zijn zeer verschillend van die, met wie hij in zijne jeugd heeft omgegaan. Zij zijn van geheel anderen aard, met andere levensbeschouwingen, anderen smaak, — ja, ik geloof bijna, met ander gevoel. Ik weet zeer goed, dat al deze veranderingen door lieden van den ouden stempel beschouwd worden als de ondergang der ware vrouwelijkheid, en dit de oorzaak is, dat zij ons ternauwernood kunnen verdragen. Dat mag ons leed doen, te veranderen is het niet, en in werkelijkheid is er ook niemand onder ons, die het zou wenschen te veranderen."
Johannes zou haar gaarne het zwijgen hebben opgelegd, want hij wist, dat hare woorden de zaak slechts erger konden maken. De predikant lachte dan ook zeer gedwongen en stijf, toen Gabriëlle verklaarde: dat de wereld geheel veranderd was, terwijl hij op een uithoek woonde, en geen idee had van hetgeen er omging.
„Vergeef me, schoondochterje!" — aldus hernam hij op een toon, zóo vriendelijk, dat