Pagina:In de sneeuw.djvu/44

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
42

In den loop der jaren werd het hem tot zijne onuitsprekelijke blijdschap duidelijk, dat hij er ver van af was, de sombere verwachting, die de vrienden in de hoofdstad hadden gekoesterd, te verwezenlijken. Neen, zijn geest was niet ingedommeld, de ijver waarmee hij eene gedachte of beschouwing aangreep, niet verflauwd.

Integendeel, hij gevoelde met eene zekere verrassing, hoe zijn liefde voor waarheid en recht met elken dag grooter werd.

Als hij de gevaarlijke wegsleepende taal las der „organen van krankzinnigheid en misdaad"; al het leelijke en slechte, dat, hand over hand veld winnende, zich op den voorgrond drong, dan begon in zijn hart een gevoel van haat op te wellen, — een geweldige haat, die hem somwijlen belette in zijn stoel te blijven zitten, en hem zijne sterke armen deed schudden tegen de apostelen van oproer en leugen. Als een Simson stond hij dan daar, bevend van woede, tot hij zich herinnerde, dat hij zich alleen in zijn studeervertrek bevond — hij, een stille dienaar van God, die zijn werk deed, trouw tot in het geringe. Er kwamen evenwel ook oogenblikken, waarin hij zich zelven afvroeg: of hij het recht