wat ze sprak of deed, naar zijnen wil te voegen. Het was wel waar — zij was geheel vervuld van kleinigheden, en menigmaal — vooral wanneer er gasten waren — kon zij op zijn gelaat lezen, dat wat zij zei onbeteekenend en triviaal was. En wanneer zij zich dwong tot stil zitten en lezen, terwijl hij op de sofa liggend zijne courant genoot, lieten hare huiselijke zorgen haar toch niet met vrede, ofschoon ze zóó moe was, dat het zitten een wezenlijke weldaad voor haar mocht heeten.
Maar tegen haren wil, trots alle goede voornemens, vlogen hare gedachten het huis rond, om met den ijver van een kwaad geweten te zoeken naar een verzuim of naar iets wat noodig gebeuren moest. Soms stelde zij zich voor — met eene levendigheid, die haar het bloed tintelend naar de wangen joeg en hare armen zenuwachtig deed trekken — hoe akelig het was dat Caroline — die op het punt stond van te bevallen — geen donzen kussentje had voor de kleine; zij had het prachtigste eiderdons meêgebracht uit het Noorden, — zij had ook nog een stuk roode stof, juist geschikt voor een overtrek — het lag op zolder in eene kist — ze