Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/33

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

29

van een staat. In haar bloei-periode bezat de Republiek alle drie: manufaktuur, handel en koloniën: vandaar de enorme akkumulatie van kapitaal. Toen haar manufaktuur verviel, bleef zij toch in 't bezit van koloniën en handel; zij bleef schatten verdienen en een zeker prestige behouden. Maar de ekonomische revolutie in Engeland verstoorde totaal wat er nog van de oude en middeneeuwsche verhoudingen was overgebleven, nl. de afhankelijkheid van alle staten van hen die den handel in handen hadden. Zij schiep de stapel-industrieën; zij wierp voor de eerste maal artikelen van dagelijksch verbruik in onbeperkte hoeveelheid op de wereldmarkt, niet alleen tot verbruik van den Europeaan, maar ook van den inbooring der overzeesche en tropische landen geschikt, zij vond haar koopers over de wereld en de wereld werd haar onderdaan. De handel beheerschte niet langer de industrie maar de industrie den handel. Zij ging voor, gebiedster; hij volgde, vassal. Niet alleen moesten de handels-volken de suprematie afstaan aan de industrieële, maar de handel zelf verdween waar hij niet over de produkten eener inheemsche industrie beschikte.

Zoo werd het lot van Holland beslist en dat lot was: ondergang.

Niet door de krachten zijner legers bedwong Engeland Napoléon, maar door de kracht zijner opkomende industrie. De ekonomische uitputting van Engeland, die Napoleon van het kontinentaal stelsel hoopte, bereikte hij niet en kon hij niet bereiken, want de industie gaf Engeland een onuitputtelijke kracht boven andere naties. Van de Europeesche markten geweerd, stonden er anderen voor de Engelsche industrie open: