Naar inhoud springen

Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/65

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

61

leven, politieke omstandigheden hielpen op hun beurt de ekonomische ontwikkeling tegenhouden. De protektionistische wetgeving, gevolg van de vereeniging met België, had in Noord-Nederland den handel belemmerd, maar de scheiding van '30 en haar nasleep, nl. de toestand van gewapende vrede tot '39, drukte oneindig zwaarder dan de vereeniging ooit had gedaan. Niet alleen omdat de Belgen òf papen, òf demokraten waren, wilden de Noord-Nederlanders in '30 met alle macht gescheiden zijn van de Belgische onverlaten, maar omdat zij het zuiden als een blok aan het been van het noorden beschouwden: van 't afsnijden van dit blok verwachtten zij wonder wat goeds. Een der eerste maatregelen, in Oktober '31 in de Tweede Kamer voorgesteld, was: opheffing der belemmeringen, die ten bate van het zuiden in de noordelijke provinciën handel en nijverheid hadden gedrukt.

Voor de tweede maal sedert 1815 ondervond de natie niets dan teleurstelling. De handel aan de zuidelijke grenzen stond geheel stil; de schepen werden belegd met embargo; de milities en mobiele schutterijen op de grenzen, onttrokken jaren lang duizende handen aan produktief werk. De belastingen en accijnzen op de levensmiddelen werden telkens verhoogd en door de rente-betaling[1] der snel vermeerderde staatsschulden verslonden. Het kapitaal vluchtte uit den kwijnenden handel en de industrie en nestelde zich in de staats-leeningen als in de armen jaer moeder. De nijverheid met uitzondering, zagen wij, alleen der textielindustrie, verliep. Hiertoe werkte mee de vermindering van premiën, geschenken, enz,


  1. In '34 bedroeg de rente der sedert 1830 opgenomen som al 10 millioen, van '30–40 groeide de schuld met 300 millioen.