Naar inhoud springen

Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/67

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

63

volken; 2° van de Europeesche staten (door haar monopolie van vrachtvaart en tropische produkten); 3° van de talrijke arbeiders in de manufaktuur en matrozen. 2° en 3° kwamen in de 19de eeuw niet langer in aanmerking; en de profijten van 1° waren geringer dan vroeger omdat de Indische produkten niet langer het monopolie waren van Nederland. Met dat al had zonder Indië Nederland het in '30 geen drie jaar volgehouden en de godvruchtige Willem de Clercq had gelijk toen hij in '37 in zijn dagboek opteekende "Ik heb de innige overtuiging, dat door de goedertierenheid Gods de maatschappij[1] de kurk geweest is waarop ons land sedert 1830 heeft gedreven". Maar de steen door Willem I aan den Ned. staat gebonden was te zwaar voor de kurk en het drijven ging onder voortdurend proesten, en niet zonder bezorgdheid voor het finale "kopje onder" van een staatsbankroet.....

Wij zijn nog niet aan het eind met de ongelukkige gevolgen der scheuring. Daartoe behoort ook het de overhand krijgen van een reaktionaire geest, een aarts bekrompen nationalisme. Vóór 1830 was de publieke opinie betrekkelijk vrijzinnig geweest.[2] Maar de Julidagen in Parijs hadden tot de Belgische omwenteling den stoot gegeven. Deze droeg hier en daar, in Brussel bv. een sterk demokratisch karakter en het waren voornamelijk arbeiders, de vaders van de mannen der Internationale, die deelnamen aan de straatgevechten


  1. N.l. de Handels-Maatschappij, waarvan hij secretaris en later direkteur was: natuurlijk in verband met het cultuurstelsel.
  2. Over het geheel vonden toen ter tijd onder allerlei standen, vooral den fatsoenlijken burgerstand, hier te lande de liberale gevoelens verreweg de meeste aanhangers, en werd b.v. de toenemende oppositie in Frankrijk... van harte toegejuicht." (Mr. H. van A.; Herinneringen, bl. 63.)