Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/80

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

76

had uitgestort zoo arm bedacht zij de zonen. Nergens is zoo armzalig als hier de strijd om macht der liberale bourgeoisie geweest; nergens toonde zich haar gelaat zoo koud door het ontbreken van allen revolutionairen geestdrift, nergens haar lichaam zoo naakt door de scheuren van een armzalig geestelijk leven.

De verschillende elementen die in de veertiger jaren de oppositie vormden—de liberale handelsbourgeoisie, een groot deel van intellekt, de landbouwers vooral der noordelijke provinciën, de achteruitgezette katholieken van het zuiden, rekenden na de parlementaire nederlaag van '44, in het minst niet op een spoedige overwinning.[1] Nog in '46 voelden zij hun kracht van aanval te zwak tegen de krachten-van-behoud tegenover hen.

Toch hadden die weinig te beduiden. Het semi-absolutisme was geen reëele macht in Nederland, omdat het niet, als in Pruisen een klasse achter zich had, waarop het steunde, maar slechts een kliek van aristokratische families. Een handvol persoonlijke belangen was alles, wat met het besnoeien en afsnijden der koninklijke macht in '4S8 gevaar liep. Zij beschaduwde nog en gaf gouden vruchten, maar het inwendige was uitgehold; een stootje maar, en daar lag zij.

Niet de Nederlandsche bourgeoisie heeft den stoot gegeven. Had zij door eigen kracht moeten overwinnen de rijpe peer had nog menig dagje gehangen. Maar ook de bourgeoisie voerde haar klassenstrijd internationaal,


  1. Vissering, Herinneringen, II. Inhoud. "In dien tijd (1846) scheen de zegepraal der voorstanders van hervorming en vrijheid nog verre, toen de loop der gebeurtenissen zelve.... dien plotseling aanbracht."