Naar inhoud springen

Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/108

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

86

toch niet. Er waren er twee, die van haar hielden, zooals ze was; die haar liefhadden, zooals ze 't gaarne had: warm en innig. En die twee hing ze aan met al de teedere aanhankelijkheid van haar naar liefde dorstend hartje. Het waren haar Vader en haar derde broer, de jongste harer oudere broers. Wèl kon hij niet vervullen haar innigsten en zoetsten wensch: vrij zijn! — kon hij niet bevredigen haar hartstochtelijk verlangen naar wetenschap; maar haar bemind Vadertje was zoo innig goed voor zijn dochtertje, zijn eigen dwaas meisje; hij had haar lief, dat wist ze, dat voelde ze. Hij kon haar zoo innig en trouw aankijken, zijn zachte hand kon zoo teeder streelen hare wangen, heur haar, en zijn sterke armen konden zich zoo heerlijk warm ronden om haar halsje en schouders.

En broer hield van haar; dat wist ze, ofschoon hij 't haar nooit had gezegd, hij haar nooit een lief woord had toegevoegd en haar nimmer had geliefkoosd! Maar tallooze fijne attenties, zooals alleen een liefhebbend hart 't kon bedenken, spraken haar van zijne warme genegenheid voor haar. Hij lachte haar niet uit, wanneer ze hem sprak over hare idealen, hoorde haar belangstellend aan en nooit deed hij haar huiveren met een koud: "Ga je gang maar, ik ben een Javaan!" En al zeide hij haar niet dat hij sympathiseerde met hare ideeën, toch wist zij, dat hij in zijn hart 't met haar eens was. Ze wist, dat hij alleen maar zweeg, omdat hij haar niet nog oproeriger wilde maken. Dat zeiden haar de boeken, die hij