Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/36

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

14

18 Augustus 1899. (I.)

Dank, innig dank voor je heerlijk langen brief, voor je lieve, hartelijke woorden, die mij het hart verwarmen en verkwikken!

Zal ik bij nadere kennismaking je niet tegenvallen? Ik heb je al gezegd, ik weet zoo bitter weinig, en ken niets, niets! Naast jou voel ik mij geheel in 't niet verzinken. Je bent wel goed ingelicht over de Javaansche titels.

Vóór jij mij er over schreeft, heb ik nooit over 't feit nagedacht, dat ik, zooals je zegt, van "hooge geboorte" ben. Of ik een prinses ben? Evenmin als jij. De laatste vorst in ons huis, waarvan wij in de mannelijke linie lijnrecht afstammen, is geloof ik al eventjes 25 geslachten ver. Mama, die is nog nauw verwant aan het vorstenhuis van Madoera. Haar overgrootvader was een regeerend vorst en hare grootmoe eene erfvorstin.

Maar om dit alles geven we geen zier. Voor mij bestaan er slechts twee soorten aristocratie: de aristocraat van den geest en de gemoedsadel. Ik vind niets zotter, niets dwazer dan wanneer ik menschen zie, die zich zoozeer op hunne zoogenaamde "hooge geboorte" laten voorstaan. Wat voor een verdienste steekt er toch in een graaf of baron te zijn? Ik kan er met mijn klein verstand niet bij.

Adel en edel, tweelingswoorden van nagenoeg denzelfden klank en geheel denzelfden zin! Arme twee-