23
nen toe, vier vrouwen tegelijk te houden. Al mag dit duizendmaal géén zonde zijn voor de Mohammedaansche wet en leer, ik blijf 't eeuwig zonde noemen. Zonde noem ik alle daden, die een medemensch lijden doen. Zonde is een ander, mensch of dier pijn doen. En kunt ge u voorstellen, welke hellepijnen een vrouw moet uitstaan, wanneer haar man met een ander thuis komt, die zij als zijne wettige vrouw, hare mededingster moet erkennen? Hij kan haar ten dood toe folteren, mishandelen zooveel hij wil; wanneer hij niet verkiest haar hare vrijheid terug te geven, dan kan zij naar de maan fluiten om recht! Alles voor den man en niets voor de vrouw, zijn onze wet en leer.
"Adeldom verplicht", zegt gij in uw laatsten brief. Dwaas die ik was, om te denken, dat geestesadel steeds hand aan hand gaat met karakteradel! — dat geestelijk hoogstaan ook beteekende zedelijke superioriteit! Hoe bitter was ik hierin teleurgesteld.
Begrijpt gij nu den diepen afkeer, dien ik voor 't huwelijk heb? Het nederigste werk zou ik dankbaar en met liefde verrichten, zoo het mij daarvoor bewaarde en mij onafhankelijk maakte. Maar ik mag niets, niets doen, om der wille van Vader's maatschappelijke positie.
Als ik een werkkring koos, moest deze zijn iets dat mij paste!! 't Werk, dat ons lief is en geen schande zou zijn voor mijne hoog-adellijke en hooggeplaatste familie (een reeks regenten van Java's Oosthoek tot het Midden) ligt zoo onbereikbaar ver van ons! Het