Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/63

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

41

donkere figuren voor mij zie verrijzen. Ik wil niet zien, maar mijn oogen blijven wijd geopend, en aan mijn voeten gaapt een afgrond van duizelingwekkende diepte, maar als ik mijn blik opsla naar boven, welft zich een helderblauwe hemel boven me en gouden zonnestralen spelen dartel met donzige witte wolkjes en in mijn harte is 't weer licht!

Daar! overtuig je maar zelf, welk een dwaas, onzinnig schepsel ik ben. Wat een onzin, hè, heb ik daar weer op elkaar gestapeld. Maar nu genoeg, ik zal trachten verstandig te praten, als een gezond mensch, 't dwaze overgevoelige schepsel verbannen we uit ons midden, niet waar, Stella?

Mijn zonneland, waar je zoo naar verlangt, is in de laatste dagen allesbehalve zonnig. Vreeselijke regenbuien elken dag, en verleden Zondag trad de Japara-rivier buiten hare oevers, vele dorpen en de stad zelve met haar roodbruin water overstroomend.

En van morgen heeft het feitelijk gestormd, verschrikkelijk heeft de wind hier huis gehouden. Op 't erf zijn een paar boomen geheel kaal gewaaid, de dikke takken braken af, alsof het maar lucifersstokjes waren, en van de mooie koolblandaboomen zie je nu nog maar een paar kale grijze stammen. Hoe vreeselijk moeten de kampongs dan niet daaronder geleden hebben. Heele daken waaiden van de huizen af. Vandaag is Pa op tournee; weer staan er in een verafgelegen district van Pa's afdeeling verscheidene dorpen onder water. Pa heeft het in deze dagen