Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/65

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

43

te roeren, wil ik je laatsten brief geheel beantwoorden. Dank Stella, voor je bemoediging. Ik hoop, dat je bewering op waarheid moge uitloopen. Weet je wat mijn devies is? "Ik wil"! En die twee kleine woordjes hebben mij al zoo menigmaal over bergen van bezwaren en moeilijkheden heengedragen. "Ik kan niet!" geeft den moed op. "Ik wil"! stijgt der bergen top. Ik ben vol moed, vol geestdrift, Stella, houd jij dat vuur aan! Laat het niet uitdooven! Maak mij warm, laat me gloeien, Stella, ik bid je, laat me niet los.

Ik dank God, dat ik je met een "neen" kan antwoorden op je vraag of de toestand van de bevolking nu nog zoo diep treurig is, als Multatuli hem beschreef. Neen, voor zoover ik weet behoort de geschiedenis van Saïdjah en Adinda tot het verleden. Wèl wordt er honger geleden soms door 't volk, doch dit is volstrekt niet de schuld van zijne hoofden. Deze kunnen toch nooit aansprakelijk gesteld worden voor het lang uitblijven van den regen, dien de kleine man zoozeer noodig heeft voor zijn velden? Of kunnen zij soms het overvloedige water weren, dat de hemel over de sawahs uitstort? En als de padioogst, hetzij door ongediertenplaag, hetzij door watersnood, hetzij door te langen oostmoesson mislukt, dan wordt aan de bevolking, wie die ramp trof, de belasting kwijtgescholden door de Regeering, en in tijden van hongersnood deelt 't Bestuur aan de noodlijdenden voedsel en geld uit. Worden de velden door muizenplaag vernield, de Regeering betaalt premieën uit voor het