58
terling daar ook niet afkeerig van is, ja daar zelfs verzot op is.
Ik sta nooit toe, dat vrouwen ouder dan ik, doch in stand mijne minderen, mij de hulde bewijzen, waarop ik aanspraak heb. Ik weet wel, dat zij 't gaarne doen, ofschoon ik zooveel jonger ben dan zij, maar ik ben eene afstammelinge van het door hen zoo aangebeden oud adellijk geslacht, voor wie zij goed en bloed veil hebben. Roerend is het, hoe verknocht de minderen aan hunne grooten zijn. 't Stuit mij tegen de borst om menschen, ouder dan ik, voor mij in 't stof te zien kruipen.
Met leede oogen ziet menig Europeaan hier aan, hoe de Javanen, hun minderen, zich langzamerhand ontwikkelen, en er telkens een bruine opduikt, die bewijst, dat hij evengoed hersens in zijn kop en een hart in zijn lijf heeft als de blanke.
Maar gaat uw gang maar, gij zult den drang van den tijd toch niet kunnen tegenhouden. Ik heb de Hollanders heel, heel lief, en ben hun dankbaar voor veel, dat wij van hen en door hen genieten. Velen, zeer velen onder hen mogen wij onze beste vrienden noemen, maar ook zeer, zeer velen, staan vijandig tegenover ons, om geen andere reden dan dat wij het waagden in ontwikkeling en beschaving hun nabij te streven. Op zeer gevoelige wijze laten zij ons dat voelen. "Ik ben Europeaan, gij Javaan", of m.a.w. "ik overheerscher, gij overheerschte". Niet eens, doch verscheidene malen sprak men ons aan in brabbel-